Op onze vele rondjes door het dorp komen we ettelijke soortgenoten tegen. Sommige vind ik leuk, andere zijn vervelend. Dat hebben mensen vast ook wel.

Met Willie, een kleine bruine, en Happy, een kleine zwarte labradoedel kan ik heerlijk spelen en doerakken. Dan krijgen ze me niet meer mee en moeten ze noodgedwongen met het andere baasje mee de andere kant op lopen zodat we verder kunnen ravotten. Er zijn een paar grote honden die me niet zoveel interesseren maar ach, het is wel gezellig kletsen op zijn tijd. Een klein Keesje, ik weet haar naam niet eens, is verliefd op me. Ze wil steeds mijn oren likken. Wat moet ik daarmee?

Aan twee honden heb ik echt een bloedhekel. Een dikharige pikzwarte Chow-chow en een bruin-zwarte Cavalier spaniël. Die beginnen al van veraf tegen me te grommen en tja, dat kan ik niet op me laten zitten natuurlijk. Gelukkig lopen ze meestal een straatje om als ze mij aan zien komen. Er is namelijk maar één zo’n wolbaal op het dorp, ik ben goed herkenbaar.

Maar wat Ze nou toch weer heeft verzonnen! Komt er in ene een grote zwarte labrador in huis. Ik ken hem wel, een beetje een sulletje rozenwater maar wel vriendelijk. We zullen hem Frits noemen. De oen durft niet eens door de garage naar binnen, moeten ze helemaal omlopen door de tuin. Ik vind het maar raar, een ander beest op míjn terrein. Hij zal wel niet zoveel kwaad kunnen anders was hij vast niet uitgenodigd.

Maar dan! Dan gaat zijn baasje weg en laat ons met Frits achter! Het maakt hem niets uit. Gaat pontificaal op míjn kussen liggen. Maar wat doe ik ertegen? Hij is 30 kilo zwaarder dan ik! De bank is echter van mij, daar komt-ie echt niet op.

Dan is het tijd om te gaan lopen. Dat is lachen. Plotseling durft Frits wél langs de eend in de garage. Sterker nog, de uitloopriem rolt helemaal uit. Hij moet toch even wachten tot ze de deur open doet. En dan weer wachten tot de deur dicht is. Ik ben de braverik die dan op zijn gat gaat zitten, Frits snapt dat nog niet helemaal. Haar arm wordt uit de kom getrokken, zo hard probeert Frits te trekken. Riemen door elkaar natuurlijk, wat een chaos. Prompt zet ze de uitloopriem op een kort stukkie vast zodat Frits, in principe dan, naast haar moet gaan lopen. Hij trekt haar gewoon zowat omver. Als Frits aan een vaste riem zit, gaat het een stuk beter. Dan hebben we een mooi ritme samen.

Op het pad langs de vaart kan ze even rustig aan doen, dan mogen we los. Frits duikt de bosjes in, ik de andere kant het gras op. Ik waag me niet in die braamstruiken. Bij de weg aangekomen, worden we weer aangelijnd. Moegestruind lopen we nu wat rustiger.

Frits schijnt overal bang voor te zijn, voor trappetjes, bruggetjes, grote herders. Met mij als side-kick lukt hem alles. Ik ben namelijk nergens bang voor. Behalve voor het ijsbaanbosje, maar daar gaan we ’s winters nooit heen. Veel te modderig.

Bij andere mensen schijnt Frits niet te eten. Dus wat gebeurt er: er wordt een bak vol brokken voor hem neergezet waar ik niet aan mag komen. Ze sluit me op in de bijkeuken. Nu hij hoort hoe graag ik die brokken wil stelen, weet hij niet hoe snel hij de bak schoon leeg moet eten. Als troost krijg ik één brokje van hem. Heb ik toch even kunnen proeven van grote-honden-voer.

Samen spelen, daar hebben we nog niet echt een goed systeem voor gevonden. Hij komt voortaan elke dinsdag, dus wie weet leren we dat nog. Gezellig samen spelen in de tuin. Denk niet dat er dan nog iemand door het achterom durft…


Vijf jaar geleden vertrokken we naar Thailand. Nu ik dit zo opschrijf klinkt het als een droge mededeling die dood op de grond valt. Maar wat de meesten alweer vergeten zijn, was voor ons een avontuur dat we ons zullen blijven herinneren. Vijf jaar geleden vertrokken we voor dat avontuur, een half jaar naar de andere kant van de wereld. Ik neem jullie mee op een tocht down Memory Lane.

Voorbereidingen

Vol goede moed beginnen we aan de voorbereidingen, optimistisch in het vooruitzien naar een nieuw leven, ontsnappen aan de polder, aan de burn out. Ik pak een paar dozen in met spullen en boeken die ik graag mee wil hebben. Wat wil ik nou helemaal persé hiervandaan meenemen naar de warmte, wat heeft een mens eigenlijk nodig? Ik ga nog een keer op bezoek bij Ma, koffieleuten met vrienden en naar een verjaardag nu het nog kan.

Het één kan pas geregeld worden na het ander. Vertrek datum geprikt en tickets geboekt. Internationaal rijbewijs bij de ANWB gehaald. Visa kun je pas aanvragen wanneer je een retourticket kunt aantonen. De hele exercitie van voorbereiding is één lange zen-oefening in geduld. Geduld, geduld en nog meer geduld. De stapel papieren groeit en groeit, iedere dag komt er opnieuw iets bij ter aanvulling van gevraagde bewijslasten. Eindelijk zijn alle benodigde paperassen binnen om naar het consulaat te stappen. We kunnen geen multiple entry visum aanvragen, alleen een visum voor 3 maanden. We zullen in Thailand langs een immigratiekantoor moeten om dat allemaal naar een half jaar te laten omzetten. Ten langen leste blijkt alles compleet en in orde. De contanten worden overhandigd; de paspoorten inclusief visa worden aangetekend aan ons geretourneerd. Weer een stapje dichterbij vertrek geregeld.

Pattaya

Op een grijze 9 maart 2018 vertrekken we naar Bangkok. De eerste twee weken verblijven we in het Woodland Hotel in Pattaya. De dag na aankomst gaan we direct op huizenjacht. Een geschikt appartement is best lastig te vinden, we bekijken er meerdere. Woningen van ‘doe-maar-normaal’ tot ‘over-the-top-superdeluxe’. Te duur, te klein, te saai en te ver van centrum of strand, het is het allemaal net niet. Kwaliteit vinden we meer bepalend dan de ruimte en het aantal kamers.

Nog dizzy, net uit het ziekenhuis na een gemene virus-aanval, vinden we een appartement op de 10e verdieping in de woontoren waar Gijs’ collega ook woont, Wongamat Tower. De volgende dag verhuizen we. Inpakken, uitchecken en wegwezen. Alle dozen en koffers takelen we enkele straten verderop weer naar boven. Het lijkt heel veel, maar het is snel uitgepakt en weggeborgen. De uit Nederland meegenomen kleinigheden zet ik mooi neer en geef mijn schrijfspullen een plekje. De puien wagenwijd open, binnen wordt buiten.

Laptop naar buiten, ventilator aan, kopje koffie erbij en typen op het balkon. Naar de zee staren vanuit mijn aquarium en af en toe iets in een schrijfschrift kladderen. Boek lezen. Inspiratie opdoen. De meeste dagen zijn schrijfdagen te noemen. Ik metsel, schaaf, slijp, stuc en schilder, beitel, boetseer en behang met woorden. Ik selecteer en bewerk de foto’s voor mijn verhalen. Stoeien, of worstelen -net hoe de pet staat-, met de wonderen van Wifi, WordPress en Facebook. Dat alles neemt hele dagen in beslag.

Op de witte tegels van de woon- en slaapkamer zie je werkelijk álles. Vegen, daarna dweilen en de badkamer poetsen zijn in een uurtje wel bekeken. Poetsdag is tevens wasdag. Als in: de was ophalen die gisteren naar de wasserette is gebracht. Strijkdag is hiermee komen te vervallen: we krijgen de lading gesteven en gestreken retour.

In de weekenden gaan we eropuit. Boodschappen doen bij de mega-supermarkten, tempels in de omgeving bezoeken, met de ferry naar het eilandje Koh Larn en dan naar de het tempeltje op de top lopen, via de Kwan Yin en de Grote Boze Monnik.

Het Songkran weekend besteden we in Hua Hin. Daar hadden we beter de hele week kunnen blijven: het blijft de hele week in Pattaya een watersmijtend gekkenhuis. Dat watersmijten is iets nieuws, dat gekkenhuis is het altijd. We bezoeken wat Nationale Parken waar we welgeteld één wilde olifant tegenkomen.

Op zijn zachtst gezegd is het weer wisselvallig, variërend van lekker zonnig tot noodweer met bijbehorende water- en stankoverlast.
Een enkele keer waag ik me naar het zwembad op de 40e verdieping. Baantjes trekken resulteert helaas in blauwe nagels en groen haar. Je kunt het er als de zon schijnt niet te lang uithouden zonder levend gebraden te worden. Datzelfde geldt voor het strand. Een  kilometer lopen en onder een boom een plekje zoeken. Je dood vervelen. Een enkele keer een foot-massage nemen. Shoppen bestaat vooral uit ‘kijke, kijke, nie kope’. Hoe goedkoop alles is of lijkt, ik heb nooit iets nodig. Gezellig met mijn dochter of een vriend(in) suffelen en een bakkie doen… zit er helaas niet in.

De Thai zijn bezeten van eten. Iets zonder vlees of vis staat echter slechts zelden op de menukaart. Men is niet voor één gat te vangen, er wordt ter plekke iets verzonnen. Al komen de vegetarische varianten meestal neer op veggie pad thai, fried rice with egg of fried vegetables and white steam rice, ‘nee’ verkopen zal men nooit doen. De Indiase keuken is in Pattaya ruim vertegenwoordigd en op die spijskaarten staan volop vegetarische curry’s en thali’s. Helaas kunnen we ons dit niet dagelijks veroorloven, zelfs in Thailand niet.

Gijs heeft op de route naar zijn werk een vegetarische afhaal-toko ontdekt. Wat hij allemaal in kleine zakjes mee krijgt, is genoeg voor drie dagen. En pittig, en vers, en veel groenten. Op te warmen in de magnetron. Helaas blijkt het voor mijn gestel vaak té scherp te zijn na dat rottige rota-virus. Ongeveer om de tien dagen is het raak. De badkamer grenst gelukkig aan de slaapkamer.

We bezoeken zóveel tempels, wats, dat het de thuisblijvers gaat vervelen. Voor iemand in Nederland lijken ze allemaal op elkaar, terwijl wij ons telkens onderdompelen in de verschillende bouwstijlen, geuren, kleuren.

In Thailand, het land van de glimlach, zijn diverse kloosters en meditatiecentra die Vipassana meditatietechniek retraites faciliteren. Ik word er overvallen door een gevoel van hevige desolaatheid. Kan mijn denken niet laten gaan, niet loslaten. Ik steven rap op een hysterische paniekaanval af. Wat doe ik hier in godsnaam? Mijn bonkende hoofd laat mij niet mindful zitten of lopen of staan, het eist alle aandacht op. Ik ben totaal alleen in een wildvreemde omgeving waar ik eerlijk gezegd bang voor ben. Weten we dat ook weer. Ik noem deze ervaring ‘een leerzame mislukking’. De volgende dag zit ik op het balkon. En doe wat ik het liefste doe. Ik zit, mijn lijf zit. Ik schrijf. Hier. Nu. Adem in. Adem uit. Heel diep uit.

Op reis

In Thailand zit je heel centraal om de rest van Azië te bezoeken. We nemen de gelegenheid te baat naar de Angkor Wat in Cambodja te reizen. Van tevoren denk ik: we gaan er gewoon heen en gaan het wel zien. Hoe kun je je voorbereiden op zoiets machtigs? Het is zo veel, zo groot, zo groots. Het terrein beslaat vele vierkante kilometers, restanten van nederzettingen en tientallen hindoeïstische en boeddhistische tempels, daterend uit de 10e tot en met de 13e eeuw. De verlatenheid -ondanks de toeristen- van de ruïnes. Het was onmogelijk álles te zien in twee dagen. We komen er zeker een keer terug. Ooit.

We gaan naar Chiang Mai. Voor ons is dat bekend terrein waar we ons thuis voelen. We bezoeken de Doi Suthep en de Wat Jet Yod. Barbecueën bij Paul en gaan op de koffie bij Johan, oud-collega’s van Gijs. Rijden naar de parasollenkwekerij en het houtsnijders dorp.

Met de kinderen

Eind juli komen de kinderen over. Vier maanden is best lang en die laatste paar dagen leken dubbel zo lang te duren. Ik knuffel ze helemaal plat. Kamers hebben we voor ze gereserveerd in een guesthouse in de straat.

Eerst bezoeken we wat attracties in de buurt, zoals Koh Larn en de Sanctuary of Truth met zijn houtsnijwerk. Op uitdrukkelijk verzoek van de kinderen gaan we naar Bangkok. Fietsen met Co van Kessel wat een stuk eenvoudiger blijkt te zijn dan 10 jaar daarvoor. We scheuren in twee tuktuks door de nachtelijke straten van de stad, varen door de khlongs met een longtailboat, bezoeken uiteraard de Wat Arun en snuffelen over Khao San Road, het backpackers district. ‘Thuis’ doen Yasmin en ik een dagje strand, inclusief schoonheidsbehandeling en henna-tattoo

De knoop doorgehakt

Na twee gezellige weken samen nemen we alweer afscheid van Robin, Yasmin en Casper. Ik zal me weer zelf moeten vermaken. Stilaan is het augustus geworden. We gaan nog een weekend naar Chiang Mai waar we zeiknat regenen op de Doi Inthanon. Die heilige berg schijnt schitterend aangelegde tuinen hebben, wij hebben er door de mist en regen niets van kunnen zien. Wat op zich wel een hilarisch verhaal opleverde.

Het wordt tijd om de knoop door te hakken. We keren terug naar Nederland. Mijn gevoel van nutteloosheid zegt me dat dit niet mijn leven voor de toekomst is. In Nederland is iedereen vanzelfsprekend doorgegaan met leven op zijn eigen ingeslagen weg, aan onze afslag voorbijgaand. Dat is logisch. Ik realiseer me nu hoe ik voor lief nam dat ik deel uitmaakte van andermans levens, ik stond er niet bij stil hoe graag ik in hun gezelschap verkeerde. Tegenwoordig zijn we onbeperkt bereikbaar: mobiele telefoon, what’s app, skype, mail, facebook. Hoe moeilijk blijkt het desondanks te zijn iemand te pakken te krijgen, contacten vast te houden. Altijd rekening houden met het tijdsverschil, het feit dat vrienden gewoon aan het werk zijn, kinderen met wisseldiensten en omgekeerde levensritmes. Verhalen en blogs zijn eenrichtingverkeer.

Het aftellen slaat toe. Voor Gijs lijkt de tijd nu in een zucht voorbij te vliegen, terwijl voor mij de tijd zo traag als stroop door een theezeefje glijdt. Er hoeft niet veel geregeld te worden. De voorbereidingen van de heenreis in omgekeerde volgorde, maar dan zonder het gedoe van visa, werkvergunning, Thais rijbewijs en dat soort dingen. De dozen weer terug volladen, bedenken wat er direct bij de hand moet blijven en wat even kan wachten. De printer inpakken, souvenirs en boeken gaan in een doos. Het huisje in originelere staat terugbrengen. De grote bloempotten met orchideeën die we niet meenemen zetten we op het werk, de vijverpot wordt ingepakt om met een zeecontainer mee te sturen. Voor de thuisblijvers nemen we van her en der cadeautjes mee. Voor onszelf tastbare herinneringen zoals het houtsnijwerk uit Chiang Mai, de bronzen bel uit Cambodja, de kleine Kwan Yin, schelpen en zand. Drie miljoen foto’s.

Ik zal aan dit avontuur terugdenken, aan de bloemen, de kleuren, aan de vrolijkheid, de vriendelijkheid, de malligheid. Aan de mooie dingen die we gezien en beleefd hebben, de gekke dingen, de wonderlijke, onbegrijpelijke, vreemde dingen. Dan zal ik terug willen naar iets wat er slechts gedeeltelijk was, met de zonnebril van ‘weet je nog, toen alles zonnig, warm en leuk was’, en vergeten zal ik de regen, telkens die harde wind, de sombere wolken.
Ik zal proberen de rotzooi in de goot en op straat, het vervuilde strandzand, de rioolluchten, het verkeer, het lawaai, de stank, de uitlaatgassen hier te laten en ze verstoppen in een donker hoekje op de zolder van mijn geest. Ik zal de neerslachtige en mopperdagen, de baal- en heimweedagen trachten te verdringen, zodat ze geen deel meer uitmaken van mijn herinneringen. Wat je overhoudt is dan misschien ‘rozengeur en schone schijn’, echter met -veel- souvenirs die verhalen van een mooie episode.

9 maart 2023

En nu zijn we vijf jaar later. Of eigenlijk 4,5 na terugkeer in Nederland. Ook in die jaren is zo ontzettend veel gebeurd, is het leven voorbijgevlogen. Ofschoon we nooit spijt hebben gehad dat we zijn teruggekeerd, beving me een enkele keer een gevoel van heimwee naar mijn rustige balkonnetje, het niets hoeven of moeten. Ik heb de bel van Koh Larn als buroblad-afbeelding op mijn laptop geïnstalleerd, af en toe afgewisseld met de foto van het uitzicht op de tuin en de zee vanaf mijn balkon. Heimwee is een groot woord, maar ja, er zijn dingen die ik weleens mis. Na vijf jaar niet naar Thailand te hebben gereisd, is het hoog tijd dat we weer eens die kant op gaan…

PS: Ik vond het leuk alle Thailandverhalen terug te lezen, opnieuw te beleven, weer te vóelen wat we daar meemaakten. De genoemde blogs staan nog altijd op de site al zijn de foto’s verwijderd vanwege ruimtegebrek. Als je alle verhalen integraal wilt lezen, begin dan met Sawadee-ka en ga onderaan de pagina met het pijltje naar rechts naar het volgende blog.


De winter is zo vriendelijk geweest om de vloer te bekleden met blaadjes die van onder tot boven geïnspecteerd moeten worden. De meeste leden van de hondengarde doen hier niet aan mee, zodat er meer voor mij overblijft. Grondig maak ik de inventaris op wie er allemaal langsgelopen zijn. De mollen zijn met het grondwerk bezig geweest, elke dag zijn er weer nieuwe hopen om op te poepen. Heerlijk.

Mijn bazen denken dat ze mij aan het heropvoeden zijn. Ik laat ze soms in die waan. Netjes náást lopen is best als ik af en toe maar even los mag struinen. Dan kan ik mijn gang gaan: komen als ze roepen doe ik toch niet. Fluiten werkt ook niet. Kom me maar halen. Wat ze dan ook braaf elke keer doen. Ik krijg ze wel afgericht hoor, zo langzamerhand.

Met mijn snuit in een molshoop vang ik het volgende gesprek op. Terwijl zij semi-geduldig staat te wachten loopt er een meneer langs. Zestiger, snor, grote uitstaande oren die rood van de kou onder een mutsje uitsteken. Ze kijkt hem aan en zegt: “luisteren doet-ie niet hè.” “Nee, logisch,” zegt de man. “Hij is hard aan het werk! Druk aan het stófferen!”

Kijk, die man snapt het. Ik doe simpelweg mijn werk!


 

Het is alweer een paar maanden geleden dat ik een verhaal heb geschreven. Er gebeurde weinig schrijvenswaardigs en tot filosofische “kerstverhalen” kon ik me niet zetten. Af en toe kwam er een haiku uit mijn pen, de sintekerstgedichten rolden uit mijn mouw, maar dat was het dan ook wel.

Met taal spelen, de dingen die ik zie, hoor, ruik of voel met een paar goedgekozen woorden in enkele regels vangen is een grote hobby. Ik bedoel hiermee overduidelijk níet de verhalen waarmee ik met 3000 woorden begin en dan probeer uit te komen op een maximum van 600, wat heel veel moeite kost. Nee, kort en krachtig beschrijven wat me bezighoudt, dat is de bedoeling.

Een heel jaar rond, 365+ haiku’s. Ik kan er een boek mee vullen, en wellicht doe ik dat ook nog wel. Nee, ik heb iets nieuws verzonnen. Nouja, nieuw…? Zelfverzonnen…? Die dingen bestonden al voordat de boekdrukkunst werd uitgevonden. Ik heb het over kwatrijnen. Een “simpel” gedichtje, vier regels slechts. Meestal met een rijmschema, a-b-b-a of a-a-b-b.

Mijn bedoeling is eenvoudig. Zandkastelen bouwen. Een klein verhaaltje of een gedachte vatten in vier regeltjes. Dat het moet rijmen is de grote uitdaging, daar zal ik weleens de hand mee lichten. Iedere dag een kwatrijntje is het voornemen. Het jaar begon al goed, ik heb er al een stapeltje geschreven. Op mijn website staan ze op de nieuwe pagina met Zandkastelen.

Veel plezier!


Voor het eerst sinds jaren weer veel vuurwerk:
flitsen, knallen, veel kabaal!
Maar mijn hondje, hij is zo sterk,
hij negeert het allemaal.
(01-02)


Het nieuwe jaar begin ik met frisse moed,
aan (goede) voornemens geen gebrek.
Elke dag een kwatrijn, ik lijk wel gek!
Eerst de eerste, en verder… voet voor voet.
(02-01)


Een sintgedicht is zo gemaakt
maar echt iets schrijven dat je raakt,
in vier regels, ritmisch en op rijm,
blijkt veel moeilijker te zijn.
(03-01)


Eindelijk geborsteld van kop tot staart,
het beest heeft zo belachelijk veel haar!
Eindelijk geborsteld van oren tot kont
in de prullenbak ligt een halve hond.
(04-01)


Aan de rand van de vijver,
(ik kijk mijn ogen uit!)
staat een levensgrote reiger
op zoek naar kikkerbuit.
(05-01)


Zijn instinct overblubberd door hormonen
drijft hem van graspol naar molshoop.
Je leest dit nu zo heel gewoon
maar hij drijft ons tot wanhoop!
(06-01)


Weer een reiger, nu voor ons op de stoep,
zijn snavel gericht op een vijvertje vol snoep.
Tot we vlakbij zijn blijft hij stokstijf staan.
Dan wiekt hij weg, geeft hond en mij ruim baan.
(07-01)


Het jaar is alweer (ruim) een week oud
de voornemens zijn haast vergeten en koud.
Een beetje minder dit, dat een beetje meer
ach, dat zien we volgend jaar wel weer…
(08-01)


Met tegenzin stap ik uit de zachte omhelzing van mijn warme bed. Het is tijd.

Om 10 uur, zeer vlot en kurkdroog (!) ingepakt, zijn we klaar om te vertrekken. Kunnen we niet weg, staat er een mobilhome klem in het hek. Centimeter voor centimeter wordt het gevaarte naar zijn nieuwe bestemming geschoven. De werkmannen spreken Bretons met elkaar, uit de gebaren kan ik zo’n beetje opmaken wat ze bedoelen. Er is geen touw aan vast te knopen.

Die taal, dat Bretons, is een apart dingetje. Verwant aan Keltisch. Uitgesproken klinkt het als een kriebelhoestje. ‘Ker’, waar zowat iedere plaatnaam mee begint, betekent zoiets als een verzameling huizen, gehucht of dorp. De camping staat in Kerlogonan, het gehucht van Gonan. ‘Loc’ is een eenzame plek, Locmariaquer misschien een toevluchtsoord van Maria? ‘Degemer mat’ betekent welkom. Staat vaak op een deurmat bij winkels, erg verwarrend. ‘Kenavo’ betekent tot ziens. ‘Salud’ bij hallo, die snap ik wel. Bijzondere taal.

We doen eerst nog maar een bakkie, we hebben geen haast. Om 10.45 kunnen we erlangs, on y va!

Met een kwartiertje zitten we op de snelweg. Voorbij Rennes houden we lunchpauze op één van de aires. Deze snelweg is duidelijk geen péage en het is duidelijk einde seizoen. Het sanitair is ouderwets smerig en alle sloten zijn gesloopt. Ik zoek later wel een geschikte struik. (Dat daar mijn billen natregenen is allemaal inbegrepen bij het landloperbestaan.)

Na de stop pakken we de “milieuvriendelijkste route” en duiken direct de zwarte wolken in. Zuidwest regennest: we hoeven niet lang te wachten op de eerste bui. De wind trekt aan, we hebben hem mee. We rijden een laaaange rechte weg. Fougères, Ernée, Mayenne. Door de stadjes een enkel stoplicht of rotonde en verder gaat die liniaalrechte weg. Heuvelop in zijn 3, soms in zijn 2 en dan heuvelaf gasgeven om te proberen de volgende bult in zijn 4 te kunnen nemen. Vooropgesteld dat er geen flitsers in de buurt staan. Dan lukt dat.

Grappige huizen, oud en nieuw door elkaar, zijn voorzien van natuurstenen muren. Bij de oudere staat het mos op de muren en polletjes piekhaar in de uitgesleten voegen, bij de nieuwere zijn die voegen blank en dik aangezet. Luiken in alle kleuren blauw omlijsten de diepe vensters waaronder de laatste donkerrode geraniums bloeien. Tegen de muur langs een kerkhof vlamt de wingerd wijnrood op.

Na Mayenne slingert de weg. Meer naar het noorden zijn de huizen glad gepleisterd, zonder rimpels of onderkinnen, zonder uitstraling. Een enkel verzakt pannendak verraadt de jaren. Dikke helgroene kastanjebolsters hangen zwaar aan de takken. Zoveel wegrestaurants en Relais Routiers hebben corona niet overleefd; afgeleefd en overwoekerd staan de ooit zo populaire pleisterplaatsen vermoeid langs de weg.

In Broglie staat een woonhuis met de naam ‘Maison de mon désir’. Het mag dan het huis van jouw verlangen zijn, maar om het nou van onder tot boven, van de dakgoten via de vensterbanken naar de voordeur, van het tuinpad tot de schoorsteen vol te zetten met de meest afzichtelijke tuinkabouters? Het geheel heeft meer weg van een nachtmerrie als je het mij vraagt…

Voorwaarts noordwaarts. We zien weer de vakwerkhuizen van het begin van de vakantie. Sommige spelen vals: met vaste hand zijn de vakken op de muren geschilderd, soms in de meest bespottelijke kleuren als mintgroen of Barbie-roze.

Om 6 uur zijn we bij het Novotel in Rouen. Een grote kamer met een bankje en ruimte genoeg voor de bench. De slaapkamer alleen is al groter dan de hele tent. We gaan voor ons doen eens luxe uit eten in het restaurant. Chocomousse toe. Ik zit plofvol.

Als we naar het restaurant lopen, zien we in de bar wat zakenmensen aan de apéritief. It brings back memories, veelal goeie, uit vervlogen tijden. Ofschoon dit clubje héél wat tammer is dan mijn herinneringen. De volgende ochtend zijn ze in groepsverband aan het ontbijten, het dagprogramma wordt doorgenomen waarna ze in ganzenpas, strak in de lak en pak, de eetzaal uit marcheren.

Dwars door Rouen dirigeert Tom ons, de andere dag. Langs Bijlmer buitenwijken, over hoge viaducten boven spoor en rivier, door lange tunnels. Talloze kerktorens blikkeren in de zon, wakend over de stad. Het natte wegdek dampt, waterdruppels dansen op de motorkap. Zwart glanzend asfalt strekt zich tussen de landerijen voor ons uit, rook kringelt tussen de huizen omhoog.

De N28 slingert richting Calais door een soort Ardennenlandschap. Heuvel op – heuvel af, terugschakelen en weer opschakelen. De bomen aan weerszijden van de weg zijn nog groen, hier nog geen herfst te bekennen. In colonne rijden we achter een convoi exceptionel; een oplegger met een windmolencabine verzamelt door de dorpen heen een enorme sleep trouwe volgers. We zijn terug in het gebied met de verstopte landhuizen achter hoge muren. Op rood-bepande, geknikte daken lijken de ronde raampjes in de met lood beklede koekoekjes naar de stoet te knipogen.

Zwarte bergen restafval markeren de mijnstreek van Nord – Pas de Calais. Na Lille volgt één lange samenklontering van steden via Gent naar Antwerpen met 100.000 op- en afritten. Wegwerken -what’s new in België- leiden tot grote vertragingen. Voor Antwerpen kiezen we voor het alternatief dat Tom aangeeft, dat zou 20 minuten moeten schelen (…dat doet het dus niet). Dwars door Beveren en aanverwante voorsteden kruipen we naar de west-ring van de stad. Vervolgens door de toltunnel. Kilometers slenterend verkeer, niet eens stapvoets maar uitgebreid winkelend. Het schiet geen barst op. Opletten ook, die vrachtrijders willen zo’n klein blauw autootje gemakkelijk over het hoofd zien.

In Nederland vervolgen we onze weg wederom via een détour bij knooppunt Ridderkerk. Wat een spaghettiknoop van snelwegen daar! Ook hier loopt het vol. Tja, 5 uur is topspits. Volop blik op de weg. Zo langzamerhand begint het vervelend te worden.

Om kwart over 7 zijn we thuis. Na bijna 10 uur schommelen, stap ik droogdronken uit de auto. Whooooww. De volgende dag schijnt de zon, gewoon in onze achtertuin.

1000 woorden zeiden hopelijk net zoveel als een enkele foto.
In plaats van met mijn mobiel bezig te zijn, heb ik in mijn schrift de terugreis meegeschreven.


2551 km in 12 dagen


Naar Quiberon, we wagen er een kronkelroute aan. Bij het uiterste puntje van het schiereiland aangekomen parkeren we de auto. Zomers is het hier vast een soort Cavalaire, nu is het aardig rustig. We lopen tussen de druilerige druppels door van de ene pier, langs de kade met wat typische huisjes, naar de andere kant. Niets te beleven verder en om nou een ijsje te gaan zitten eten in die slijmerige regen… Op de camping gloort een regenboog.

Op een niksig dagje, met een klein onweersbuitje en wat zon gaan we sightseeën in Locmariaquer. Daar zijn we snel mee klaar, het is een piepklein en kneuterig havenplaatsje met leuke steegjes, muurschilderingen en posters. Een bruidspaar gaat na de kerk met de meute juichende gasten bij de haven op de foto waarna het stel vertrekt in een grijze eend met vlaggetjes ‘just married’. Dat alles heb ik natuurlijk niet gefotografeerd, ik ben geen paparazzo.

’s Avonds een rondje met het hondje.

Dan wordt het zondag, markt in Carnac. Dat treft, want ik heb een nieuw streepjes-shirt nodig. Lekker de toerist uithangen, je zult geen Breton ooit in zo’n shirt zien. De markt is veel groter dan ik verwachtte, zo einde seizoen. Veel, heel veel eten. Zo verschillend met de Provençaalse markten! Ander voer, ander soort kleding, geen aardewerk uit Tunesië. Heel grappig. Het is bar druk, voornamelijk locals.

We rijden door naar de menhirs (maen=steen, hir=hoog). Deze beroemde bezienswaardigheid staat overal aangegeven, kwestie van simpelweg de bordjes volgen. De rijen en rijen menhirs wandelen gewoon in het wild langs de wegen en tussen de huizen. Tegenwoordig mag je er niet meer dwars tussendoor dwalen, over de keurig aangelegde paden kun je echter rondom de velden met stenenrijen lopen. Niet helemaal in het wild dus. Het moeten er ooit vermoedelijk zo’n 11.000 geweest zijn, rond 5000 v.Chr. gebouwd. Nu staan er nog bijna 2600. Ik heb ze niet geteld. Veel is erover geschreven, het fenomeen blijft door raadsels omgeven.

We starten bij Le Menec, bij de wat kleinere megalieten. Dat ‘klein’ is uiteraard erg betrekkelijk. We zijn precies op tijd, als we het eerste rondje gehad hebben worden er twee bussen met Spanjaarden gelost.

Verder naar de volgende site, Kermario. Daar zijn de rotsblokken wat groter. Een bijzondere plek, al is het zo’n toeristische attractie.

Eigenlijk zijn we hard aan koffie en een broodje toe, maar bij de Géant de Manio parkeren we ten derde male de auto. Deze monoliet kunnen we wel van dichtbij bewonderen. Onze Ravidéfix heeft zijn menhir gevonden!

Regen. Een echte maandag-dag. Veel meer water en wind dan voorspeld, we zitten de hele dag binnen te lezen. Met de kachel aan, met zijn drietjes op 4 vierkante meter. Als de één opstaat, moet de ander blijven zitten. Heel knus. Naar de regen kijken kunnen we thuis ook, we besluiten morgen weer op huus an te gaan.

Tussen de middag vinden we eindelijk een crêperie die geopend is, hier zit ik me al de hele vakantie op te verheugen. Tot nu toe vingen we overal bot, zo ver zitten we buiten het seizoen. Als toetje nemen we met zijn tweeën een crêpe Fondante, met peer, ijs, slagroom en chocoladesaus, dan zitten we vol.

La Trinitaine, koekjesfabriek annex souvenirgroothandel, wordt door mij vakkundig leeg gekocht. Heel gevaarlijk, zulke winkels. Aan het eind van de middag klaart het toch wat op, ik begin vast met pakken.

Een laatste keer nog naar het strand. Onder de schuimige wolken gaat de zon onder. Dag zon.


De tent is drijfnat van de dauw als we inpakken. Met een beetje puzzelen zit alles weer binnenboord, we zwaaien Les Pommiers gauw gedag. Op naar nieuwe avonturen in l’Armorique. De afgelopen dagen hebben we veel om/onder/over snelwegen gecirkeld, steeds opmerkend hoeveel leuker die kleine weggetjes zijn, hoeveel meer je ziet. Voor de afstand die we vandaag gaan afleggen kiezen we echter voor de snelle route met péage. Hoewel dat ‘snel’ in ons geval nog te bezien valt.

Tom leidt ons naar de Pont de Normandie, een staaltje moderne toegepaste kunst, over de Seine tussen Harfleur en Honfleur. De tol hebben we er graag voor over. Een achtbaan: stijl omhoog de helling op en sierlijk zoevend naar beneden waar de volgende ronding voor ons uit glooit. Een waar kunstwerk, met een passer en liniaal in scherpe lijnen tegen de heiige lucht afgetekend. Een magisch patroon van de vooruitgang.

Vanaf de snelweg zien we in de wazige verte de Mont St. Michel liggen. Op een enkel wolkje na is lucht lichtblauw. Zo zonnig hebben we het deze vakantie nog niet gehad. De rest van de weg is slaapverwekkend saai, maar je komt wel ergens. Heel prozaïsch: het is ook weleens lekker om pauze te houden op één van de Aires. Een normaal, schoon toilet in plaats van geschikte struiken te zoeken. Bij Rennes en Vannes is het wat drukker, stoplichten, kruisigingen, afslagen en daarna is het weer meer van hetzelfde. Nog maar een Hopje?

Tenslotte arriveren we op een schattig campinkje. Camping de la Ferme Fleurie in Locmariaquer heb ik gevonden via de onvolprezen Archies app. Waarom ik die campingboeken nog meesleep? Kunnen allemaal thuisblijven. Dit is een minibedoeninkje met serieus sanitair, complete badkamers met douche, wastafel en toilet. WC papier bij de toiletten; zonder muntje douchen; een gigavriezer voor die drie koelblokken; wifi, oké alleen op het terras. Een wereld van verschil met de voorgaande camping.

Madame Huguette, een vogelachtig vrouwtje met een brede glimlach en twinkeloogjes heet ons welkom. Wil ons dolgraag het terreintje rondleiden, maar we hebben zelf al een plekkie uitgezocht. We krijgen desalniettemin een complete tour langs sanitair, bibliothèque en overige faciliteiten zoals de aardappels uit de moestuin. Alsof we piepers gaan koken op de camping.

De tent staat in een uurtje, Gijs maakt een omeletje en als de zon echt onder is gaan we naar binnen. Bonne nuit!

De volgende dag heeft een hoog lui-level. De hele morgen vermaken we ons met de geluiden achter het heggetje. Terwijl wij in de zon aan de koffie zitten, luisteren we ongegeneerd hoe de Engelse buren hun tent aan het opbreken zijn. Dat gaat allemaal niet helemaal vanzelf. Als eindelijk de tent leeg en vrijwel droog is en het huishouden op de voorstoelen van het busje is gepropt begint het gedoe. De buigstokken van de grote koepeltent “color by color, please.” “Oh, they had colors? I didn’t notice!” En dan. Als de tent plat ligt wordt eerst alles minutieus afgeborsteld. Daarna wordt de bodem stukje voor stukje met een doekje afgenomen en als dát eenmaal gedroogd is kan het opvouwen en rollen beginnen. Wij zijn daar in 5 minuten mee klaar. Zij niet. Ze blijven lachen (heel knap!) maar bakken er nix van. Het pakket past niet in de bijgeleverde tas. “Again!” …and again – and again… Na poging na poging invouwen en weer uitrollen begint meneer toch wat saggerijnig te worden. Het is namelijk “bloody hot” in de zon en ze zijn al een uur of vier bezig…. “It’s a @#$%*&* jigsaw puzzle!” Tegen 2 uur zijn ze zover dat ze kunnen rijden. We zwaaien ze vriendelijk goeiedag, meneer verontschuldigt zich nog “for the noise he made”. We vertellen hem maar niet dat we genoten hebben van het hoorspel achter de heg.

’s Middags rijden we naar een punt van de baai. Over het duintje ligt een dolmen (hunebed). Heb nog even gekeken maar Panoramix lag niet onder de liggende menhir. Er is een lief strandje met zand, kiezels, oesters en zeewier, een windje huppelt over de golven. Ravi graaft stenen op en rent rondjes als een malle, hij gaat helemaal los. Het zeewater is niet te koud, eeuwen geleden dat ik met mijn voeten in de zee heb gestaan, laat staan aan de Atlantische kust. Fonkelingen zand op mijn tenen.

’s Avonds gloeit de ondergaande zon lang na.


We zijn weer onderweg! Het gaat ons zowaar voor de wind, zwarte wolken en zonblikkerend asfalt. Grens België in de stortregen. Hoe dieper we België inrijden en tussen de hoosbuien door naar het westen afbuigen, hoe meer de wind in mijn zijkant beukt.

Snel na de lunchstop bereiken we de grens met Frankrijk. In één klap zijn zowel de wolken alsook de bedrijventerreinen en industrie verdwenen. De bermen zijn groen begroeid en ja, de zon schijnt voorzichtig. Eindelijk begint het vakantiegevoel te komen. Zelf bij het passeren van het bord “Region Pas de Calais” blijft de gevreesde plensbui uit *).

Tegen 5en zijn we in het Novotel in Amiens, in een rustige, grote kamer met uitzicht op het zwembad. Hotel op het terrein Pôle Jules Verne, tanken op avenue Phileas Fogg. Inspirerende namen van een reis om de wereld in 80 dagen. Zo lang hebben we helaas niet…

De zon schijnt hard achter de wolken, de morgendauw verdwijnt gestaag als we de volgende ochtend onze route vervolgen. De weg is stil, we passeren een enkele zondagsfietser. Oranje jagermannen struinen door de velden met hun meute ijverige honden. Boerenhoeves en bescheiden chateaus worden streng bewaakt door hoge muren. Een enkel ondeugend punttorentje gluurt er nieuwsgierig bovenuit. De rest blijft aan de verbeelding over.

Dan weer een groot stuk bos, dan weer zon en weids uitzicht. De bietencampagne loopt op zijn end maar straten schoonvegen is blijkbaar iets typisch Hollands. We rollen van het ene Hameau door de volgende Commune naar een andere Lieu-dit zusenmezo. Zwart-witte vakwerkhuizen wisselen één-pot-nat-nieuwbouwwijken af. We komen door Boudeville en Doudeville, op slechts 5 kilometer van elkaar. Drama voor dyslectici?

Tegen vijven, bijna de hele dag gedaan over 180 kilometer, zijn we op plaats van bestemming. Camping les Pommiers in St Léonard/Froberville, zag er op internet goed uit, maar de werkelijkheid valt een beetje tegen. Eerste indruk is zelfs: doorrijden. We zijn moe, zijn de hele dag onderweg geweest, deze plek ligt centraal van veel bezienswaardigs, dus oké we doen het ermee.

1: Een mobilhomedorp. Saai, allemaal dezelfde hutten.
2: Van te voren moet ik zeggen én betalen hoelang we willen blijven. Weet ik veel? Ik hou het voorzichtig op drie nachten.
3: Douchen met muntjes. Erg préhistorisch, hoewel in de huidige milieuvriendelijke gedachte weer erg in. Alleen niet mijn ding.
4: Geen wifi, al is dat niet echt onoverkomelijk.
5: Geen vriezer voor de koelelementen van de superenergiebesparende koelbox.
6: Geen WC papier! Dat is wel heel nostalgisch, met je rolletje onder de arm de camping over. We moeten er speciaal voor naar de winkels, want dat hebben we al jaren niet meer bij ons.

Maar hé, we hebben een grote plek en zitten nog in de zon. Na ons de zondvloed. Proost.

We slapen prima ondanks dat het koud en vochtig is. Met de elektrische dekens is het goed uit te houden. Primitief is leuk maar het moet wel comfortabel blijven. Tussen de middag -dom, want dan is alles dicht en is het overal een dooie bedoening- rijden we via een loodsteil weggetje naar de vuurtoren van Fécamp. De kerk met zo te zien interessante glas-in-loodramen is helaas op slot.

Verder naar Valmont, een rondje om de kerk en door het parkje van de abdij. Ook hier is alles gesloten.

Tenslotte steken we terug naar Yport. Een gezellig havenstadje, kleine straatjes en leuke huizen. Zomers zal het hier lekker toeristisch zijn, nu is het er stil. De promenade en de blauw-witte badhokjes langs het strand zijn superfotogeniek, vooral als de zon erop schijnt. De volgende dag in de schemer zijn de kleuren zachter, monochroom haast.

We gaan naar Étretat om de olifant te zien. We zien het stenen beest.

Ik stel me zo voor dat er in het seizoen een stroom roodverbrande badgasten vanaf het buiten het beroemde vissersdorp/badplaats gelegen parkeerterrein in processie naar het strand wandelt, bepakt met koelboxen en parasols. Beetje fantasie op deze grauwbewolkte dag.

Monet heeft hier talloze schilderijen gemaakt, mooier dan wat ik met mijn camera kan vastleggen. Met nog meer fantasie verbeeld ik me hem hier te zien zitten met zijn schildersezel. De rond-gesleten keien op het strand zijn beschermd erfgoed, ik mag er helaas geen meenemen.

In plaats van de olifant te beklimmen, kiezen we ervoor om de andere punt van de baai op te klauteren. Een steile trap, hijg hijg puf puf. Hoezo kunnen Cotons geen traplopen, Ravi is als eerste boven. Het uitzicht is spectaculair, de grijze geduldige olifant. Ik begrijp die Monet wel.

Er is een kapelletje en een memorial voor twee vliegeniers die in 1927 een poging waagden naar New York te vliegen. Zij verdwenen boven Étretat en noch hun Oiseau Blanc noch zijzelf zijn ooit teruggevonden.

Terug bij de auto rijden we nog een stukje door naar de Phare d’Antifer. Bovenop die klif waaien we echt uit ons jasje, het is mooi geweest voor vandaag.

*) kijk de film Bienvenue chez les Ch’tis!


 

Alle 12 provinciën worden dit jubileumjaar van de 2CV Club met een toertocht vereerd. Als je in de  kop van Noord-Holland woont is élke provincie ver weg, maar deze rit is verreweg de verste. Daar maken we natuurlijk een weekendjeweg van.

Met pijn en moeite heb ik een campingplek in Epen gevonden, het is nog hoog seizoen. De spullen zijn eenvoudig ingepakt, voor twee dagen nemen we immers niet zoveel mee. Vrijdagmiddag 2 uur, we  kunnen op pad. Na Utrecht komen we van de file in de drup. Algauw zien we geen klap meer, wat een noodweer.

Na vier uur onafgebroken snelweg in de vrijdagmiddag-spits arriveren we uiteindelijk bij camping Alleleijn en een uurtje later staat ons huishouden. Gauw een foto maken. Twee minuten later stort de hemel zijn zegen regen over ons uit. Het zijn maar korte buien gelukkig, en voor de rest van het weekend zien de voorspellingen er goed uit.

Zaterdagmorgen rijden we op ons gemakje naar een camping in Heijenrath waar de tocht van start gaat. De vlaai bij de koffie is erg lekker. Onze Dyane ligt gelijk een stukje lager. Of zou dat komen door het mergelbrok dat we als souvenir meekrijgen? Er zit een briefje bij: “Leef je creativiteit hierop uit!” Ik ben benieuwd hoeveel uitgemergelde eenden er op facebook verschijnen…

Zeventig inschrijvingen, da’s best veel voor zo’n verre bestemming. Een flink nest eenden van divers pluimage is op één veld bij elkaar verzameld. Leuk, een heel rijtje Charlestons. We mikken Ravi achterin, rollen het dak helemaal open en sluiten bij de vertrekkende sliert aan. Een hele poos volgen we een oranje bestel-eend tot op een gegeven moment de slinger uiteen valt. Dan zitten we ineens weer achter een groene eend. De optocht trekt uiteraard veel bekijks. We rijden langs het kasteeltje dat we vanaf onze campingplek zien liggen, jachthuis Beusdael: een leuke plek voor een Kodakmomentje.

Van zwager Hans kregen we de tip ijs met verse aardbeien te gaan eten bij de Wingbergerhoeve. Vandaag staat deze plek als tussenstop op de routebeschrijving. Als wij (en een miljoen wespen) aan het ijs met verse vruchten bezig zijn, strijken er meer eenden neer.

Na het ijs vervolgen we onze weg door berg en dal, bos en weiden. De jazzy zwart-witte vakwerkhuizen, vaak behangen met Zwitsers-rode geraniums contrasteren met het oude groen.

We kruipen door een tunneltje, passeren wijnvelden en scheuren slippend over een onverhard pad. Het hoort er allemaal bij, wij houden daarvan. En dankzij de nieuwe stoelen word ik niet meer de hele auto door gestuiterd. Ergens moeten we ‘zeer schuin’ terug steken, de Route des Trois Bornes in. Leuke naam voor een klein grensweggetje.

Dit gebied leeft van het toerisme. Elke villa is nu een wellness resort of een B&B, elk kroegje is nu een vijfsterren restaurant, elke boerenhoeve is nu tevens een camping of bungalowpark. Je kunt hier uren en uren wandelen, zo mooi is de omgeving. Maar die fietsers verklaar ik voor gek. Ook al ben je wielrenner en zijn de heuvels nauwelijks een uitdaging voor je, de drukte is dat zeker wel. Ongeoefende 80+ers kruipen met hun e-bikes de haarspeldhellingen op om zich daarna, met gevaar voor vele levens, met 80km/u naar beneden te storten. Grote groepen wielrenners houden ons op, en wij hen. Leven en laten leven, zoiets. En soms het recht van de sterkste.

Zo komen we aan bij het circus van het drielandenpunt in Vaals. Centimeter voor centimeter duwen we ons als een ijsbreker door de menigtes. We moeten zo opletten dat ik niet kan fotograferen. De toeristen staan midden op de weg om iedereen maar bij de grenspalen op de foto te zetten. Wat een tourist trap zeg. Hierna gaat de tocht verder richting (Oud-)Valkenburg. Ook hier is het megadruk.

De drukte eenmaal voorbij moeten we op een gegeven moment op een supersmal paadje en totaal onoverzichtelijk een bocht over 30° linksaf maken. Dat betekent twee keer steken en hopen dat er nix aan komt. Hilarisch. Een off road gravelpad volgt, Gijs geeft nog een beetje extra gas. Onze achtervolger, toevallig de grijze ‘Sahara eend’, bijt letterlijk in het stof. Hij zou het gewend moeten zijn denken we dan maar.

We komen door Hoogcruts en Piemert (ik verzin het ook niet) en dan zijn we eindelijk bij het eindpunt, waar we ‘s morgens van start gingen. Duizelig en iebel van zon en bochtenwerk kruipen we uit de wagen. Er wacht ons hier een hartelijk onthaal en koele sinas.

Wat hebben we enorm veel gezien, zo mooi dit land. Welk land eigenlijk? We reden door België, schampten Duitsland…

Terug op de camping maak ik een foto van ons uitzicht op het kasteeltje, ingezoomd op de volgende foto. Ik sta daar op de grens met België. Ga ik er met mijn rug naartoe staan, staat ons tentje in Nederland. Geen wonder dat ik hier een beetje boekiezoek raak. ’s Avonds lopen we de berg nog even op met het hondje, strijklichtuitzicht-velden. De wereld is mooi.

Zondag ontbijten we in de zon. Kallum an wachten tot de tent droog is. Om 9 uur is al 21°; het wordt een opendakdagje voor de terugreis. Om 11.15 uur rijden we de camping af. Het vakwerkhuis met rode luiken krijg ik vlak na de camping net op tijd in het vizier. Klik, een laatste blik op Limburg.

Om te beginnen rijden we langs een benzinepomp in België zodat de tank vol zit. We ontwijken grote steden als Maastricht, Eindhoven, Luik en kronkelen door het Belgenland tot de lunch/koffiestop bij Riemst. Daar prikken we een nieuw tussenpunt op de slingerroute, de theepauze houden we vlakbij Turnhout.

’s Onderenweegs schiet ik wat plaatjes. In Aubel, een stadje vol mooie pandjes met gietijzeren Franse balkonnetjes en bloemige hanging baskets langs de straten, is een gezellig-drukke zondagsmarkt. Ergens verderop het platteland valt mijn oog op de bijzonder vervaagde Citroën-garage reclame op de kopse muur van een aftands bouwwerk. We steken de Maas over, komen zelfs door platanenlanen alsof we in de Provence zitten.

Na Turnhout nemen we de snelste route terug naar het noorden. En thuis… ploffen we eerst in de tuin en proosten bij het gekabbel van onze vijver-waterval op dit zeer geslaagde weekend. Limburg, we komen zeker terug!


Het is zomer, het is een zonnige zondag en we hebben al twee weken niet meer een fatsoenlijke tocht met ons Dyaantje gemaakt. Wat dan beter te doen dan het dak op te rollen, het hondenbeest op de achterbank te zetten en gewoon te gaan?

We hebben de Strand, Zee en Dijkjes route van de 2CV Club op de plank liggen. Letterlijk: ik heb alleen een papieren versie. De start is in Schoorldam, dat weten we met onze ogen dicht te vinden. Vanaf de ventweg na de rotonde naar Schoorl laten we Tom het hele parcours vastleggen.

Wat een leuk weggetje is dit, dit hebben we nooit eerder gereden. We zetten koers naar Bergen, over de Evendijk, Westgrasdijk, Kerkedijk, Baakmeerdijk, Oosterdijk, Kogendijk… Het thema ‘Dijkjes’ komt in de eerste kilometers al ruimschoots aan bod.

Bij Alkmaar aangekomen draaien we vóór de vlotbrug rechtsaf naar het centrum. Het spoor over en bij de stoplichten naar rechts de Geestersingel op, langs de Molen van Piet. Verrassend genoeg worden we daar linksaf het stadcentrum in gebonjourd. Langs de singel rijden we, tussen de eeuwenoude huisjes door. Wat een lekker sfeertje heeft Alkmaar toch, bij 28 graden, zon, bootjes, en heel veel lachende weekendgasten in, op en rond het water. Net vakantie.

De prima routebeschrijving dirigeert ons verder naar Stompetoren en de Schermer. Om Driehuizen in te slaan hopsen we over een gebogen kippenbruggetje. Met klein autootje kan dat allemaal; ik zie de sliert Eendjes al voor me die hier in juni één voor een op het brugje poseerden voor een kodakmomentje. Zouden ze dat inderdaad gedaan hebben?

Nog meer watertjes, bruggetjes en hórdes fietsers die vooral op de smalle dijkjes in de weg zitten. Dat hadden we uiteraard kunnen weten. We doorkruisen Graft en De Rijp. Zo smal! En zoveel toeristen op de been. Voor Gijs is het lastig eromheen zigzaggen en ik zit alleen maar op het papier te kijken om geen afslagjes te missen. Nee, van de omgeving genieten we misschien een ander keertje. We herademen met een koekje en wat water voor ons en Ravi bij een slootje met waterlelies.

Terug richting Alkmaar, de tocht is nog lang niet gedaan. Wachten voor het bekende pontje van Akersloot, waar tientallen fietsers voor ons staan. Het past er allemaal weer precies op. Direct daarna staan we in de file naar Limmen en Bakkum.

Door Egmond rijden we; een rondje om de Abdij, langs het slot en ander moois. Hier wurmen we ons eveneens tussen de mensen door, we worden langzaamaan warm en wat geagiteerd. Bij de doorgaande weg naar Bergen kunnen we pas even om ons heen kijken, de duinen in.

De route maakt een slinger door Bergen aan Zee. De deelthema’s Strand en Zee zijn nu aan de beurt. Op de boulevard is een soort kunstmarkt, het ziet er zwart van het volk maar het ziet er erg gezellig uit. Op de Eeuwige Laan is het filerijden onder de schuine bomen, sightseeing langs de welgestelde villa’s.

Volgens de beschrijving gaan we nu naar Schoorl. Het Klimduin is een mierenhoop geworden. Met publiek welteverstaan. De terrassen zitten vol en het wemelt van de cabrio’s. We zitten achter een grappig lichtgroen autootje, een Engels Jaguarretje uit 1953.

Sjongejonge, die reis is veel langer dan we ingeschat hadden! Goed plan, slechte voorbereiding. We zijn simpelweg op pad gegaan, geen picknick of iets van dien aard meegenomen, het is overal loeidruk wat we hadden kunnen bedenken en door het slalommen en op het papier kijken hebben we allebei weinig meegekregen van de omgeving. Vandaar ook weinig foto’s. Gelukkig is de rit opgeslagen en kunnen we hem altijd een andere keer, bij voorkeur vroeg in het voorjaar of het late najaar, rijden.

Voor nu houden we het voor gezien, we laten de beloofde Burgervlotbrug, Westfriese Dijk en het bankje van Joost Zwagerman voor wat ze zijn. Dat pikken we later wel een keertje mee, nu gaan we linea recta naar de platte polder waar de tuin koeltjes op ons wacht.


PS: de 2CV Club bestaat 30 jaar. Dit seizoen, 2022, wordt er daarom in elke provincie een jubileumtocht georganiseerd. Wij rijden ze niet allemaal mee maar voor de meeste ritten ontvangen we het GPX bestand of zoals dit keer een papieren routebeschrijving. Natuurlijk had de 2CV Club voor Noord-Holland ook voor Haarlem en omstreken of de Zaanstreek kunnen kiezen maar dit was voor ons een gouwe greep, wat mij betreft een van de mooiste stukjes van de provincie.