“Zijn jullie nou helemaal gek geworden?”
Nou, laat ik het zo zeggen. We worden wel steeds ietsje gekker, maar nog niet zoveel dat we helemáál gek zijn geworden. Denk ik toch.

Want wat gebeurt er wanneer je plotseling de vraag krijgt of we interesse zouden hebben in een Acadiane Mixta? Dan word je toch vanzelf heel begerig? Niks geks aan.

De eigenaar die ons het mailtje stuurt, is Tien, die we kennen van de Dyane Vereniging. Zij werkt onder meer bij de Eendengarage in Wormer. Motorisch, technisch en qua onderhoud zit het goed met deze auto, daar kunnen we zeker van op aan. Of we nou echt dríe oldtimers nodig hebben, vragen we ons vervolgens af. Nee natuurlijk niet, met zijn tweeën vier auto’s hebben is lichtelijk overdreven, milieuonvriendelijk en ga zo maar door. Maar het is wél leuk. Twijfels omtrent stalling worden snel door onze buurman verholpen, de Snoek mag in zijn grote hal gestationeerd worden zodat de Aca in onze box kan slapen. Aldus kunnen we antwoorden dat we inderdaad geïnteresseerd zijn.

Enkele dagen later ontvangen we meer details. Leeftijd, kleur, datum tenaamstelling in Nederland, kilometerstand en de hele restauratiegeschiedenis.

Een Acadiane Mixta is een Spaanse bestel-Dyane met een bankje en schuiframen achterin. Het staat te boek als een personenauto, een stationwagen met geel kenteken zogezegd. De benaming is Dyane 6-400 Mixta, Spaans voor gemengd gebruik. En die stond, zoals Tien wist, met potlood in de kantlijn van ons verlanglijstje geschreven…

Hij is van 24 februari (Ma’s verjaardag!) 1984 en in 2021 is hij naar Nederland gekomen. De kleur Bleu Camarque, code AC 635, is alleen in 1984 gebruikt. Het vergrijsde blauwgroen doet denken aan de zinderende zomerlucht boven de Rivièra. De Nederlandse kentekenplaat achterop begint met N-7. Charles Trenet zong erover, de route nationale N7: “Le ciel d’été remplit nos cœurs d’sa lucidité […] on est heureux Nationale 7” [“De zomerhemel vult onze harten met zijn helderheid, […] we zijn gelukkig op de N7.”] I rest my case. Eén en al vrijheid.

We worden steeds enthousiaster en op een zonnige dinsdagavond in augustus rijden we de dijk over naar Friesland. In het echt ziet de auto er nog mooier uit dan we ons herinnerden. De Mixta staat aquamarijn te glimmen in de avondzon, met aan weerszijden een knalrode pompeblêd-smiley. We babbelen wat, tasten wat af en bladeren door de stapel papierwerk. Tien heeft werkelijk álles bewaard en gedocumenteerd, de importpapieren, de originele Spaanse papieren, de keuringsrapporten en wanneer ze welk probleem en reparatie heeft aangepakt.

Na een rondje om de auto, klep open, deurtjes open enzovoort wordt het tijd voor een proefrit. Tien neemt plaats achter het stuur, ik ernaast. Starten gaat soepel… té soepel. De grote sprong voorwaarts!

Er is iets mis met de versnelling. Vanmiddag is er nog mee gereden en nu dit. We balen er gedrieën van, wat een domper. Telefonische hulplijnen kunnen zo gauw geen oplossing bieden. Evengoed komen we overeen dat we de auto graag willen hebben.

Enkele dagen later gaat de Aca op transport naar Wormer. Daar wordt de motor eruit gehaald, geconcludeerd dat het niet de koppeling is. Dat is jammer want nu moet de versnellingsbak open gemaakt worden. Gelukkig is hij in goede handen, we hebben er alle vertrouwen in. De pignon-as in de versnellingsbak blijkt gebroken te zijn. Er komt een andere, weliswaar gebruikte want nieuw niet te krijgen, in. Na deze versnellingsbakrevisie en wat andere reparatietjes rolt de auto in één keer zonder opmerkingen door de APK keuring. Zitten we de komende twee jaar goed.

We hebben mazzel, de auto mag tijdens onze vakantie tussen de stellingen bij de Eendengarage blijven staan. En de eerste de beste vrijdagmiddag dat we thuis zijn, zetten we koers naar Wormer. Likkebaardend kijken we in de snoepwinkel van Sander Aalderink rond, wat een enige auto’s staan hier. De leukste staan buiten: de Aca en onze eigen Dyane.

Het op naam overzetten kan ter plaatse en is in mum van tijd gebeurd. Daarna maak ik samen met Tien een proefritje. Bloednerveus ben ik en Tien zit met kromme tenen naast me als ik het stuur heb overgenomen. Heel begrijpelijk want het is alweer een poosje geleden dat ik in de Dyane reed. Ze geeft me een boel tips, die ik op de terugrit kronkelend door Noord-Holland hardop in mezelf herhaal. Achter Gijs aan scheurend langs Knollendam, Driehuizen, door de Schermer, langs Heerhugowaard zweet ik me peentjes. Hard werken, dit vrachtwagentje, al hoef ik hoegenaamd geen kracht te gebruiken. Sturen zonder stuurbekrachtiging is voor mij echter een complete workout. Heelhuids bereiken we het thuishonk.

In de dagen die volgen maken we een lijstje wat we allemaal aan de Aca willen doen. Hoewel het lijstje gestaag langer wordt, volgen de eerste groene vinkjes erachter al snel. Anti-roest behandelen heeft prioriteit, ik wil hem zoveel mogelijk als dagelijkse auto gebruiken. Nieuwe vloermatten en antidreunplaten tegen het geluid. Kleine dingen zoals een alarm zodat ik mijn lichten niet vergeet uit te doen. En ja, die “pompeblêdjes” gaan eraf, hoe vrolijk ze ook de wereld in kijken. In dit Noord-Hollandse kassengebied zien ze me aan voor de groenteboer die tomaten langsbrengt…

Terug naar de vraag of we helemaal gek zijn geworden. Waarom anders zou een mens zoveel oldtimers willen hebben. Toch is het antwoord heel simpel, en iedere oldtimerfan of citrofiel zal het herkennen. We zijn gewoon hebberig.

Wordt vervolgd…


Net als de rest van Frankrijk staat ook Entrevaux een hoop bagger te wachten komende week. Het wordt tijd om te verkassen. In Cavalaire zal eveneens een plens gaan vallen, maar dat kennen we, dat duurt waarschijnlijk niet langer dan 24 uur. In plaats van noordwaarts -wat logischer zou zijn- trekken we zodoende nog zuidelijker.

Vandaag geen snelweg, Tom stuurt ons de klamme-handjes-route op die we een paar dagen eerder vanuit Tourettes terug reden. Nu gaan die 480 haakse smalle haarspelden met 8% omhoog. Gelukkig zijn er weinig tegenliggers. Bovenop de Col de Félines komen we met een koppie koffie even bij. Een oudere fietser die we zopas ingehaald hebben komt de DS bewonderen, denkt dat we uit de buurt komen vanwege de 04 aan het end van de nummerplaat (Alpes de Haute Provence). Leuke man.

Na deze bult volgt direct de volgende, Col de la Buis met 10% en haarspeldbochten tot 1142 meter. Een hertje huppelt naast mij de berg af.

Vlak voor Saint Auban komen we lang het grotkapelletje, Notre Dame de la Clue. Er rijdt niks achter ons en het zit nu aan mijn kant, ik kan nu proberen door mijn ruit te fotograferen. Ik was benieuwd hoe zoiets bedacht is, de naam is een link naar informatie over de 138 jaar oude bedevaart plek.

Terwijl we door het landschap meanderen, verandert het decor. De kleuren van helder groen en glinsterend grijs naar het stoffig bruin van enorme kale militaire terreinen omheind met prikkeldraad. Het verkeer wordt al drukker, de lontjes al korter. Vervuiling in de bermen. De ruige schoonheid van de Mercantour en de Alpen ligt duidelijk achter ons en is overgaan in een over-geciviliseerde, over-bebouwde, overbevolkte toeristenfuik. Alleen het stabielere klimaat krijgt ons nog deze kant op.

Gijs moet op de weg letten en ik zie deze gave muurschildering in Comps-sur-Artuby, tegenover Restaurant l’Artuby, uiteraard te laat om te fotograferen, ik heb hem hierbij stiekem gejat van internet.

Een gekke route volgt door Plan de la Tour wat duidelijk een sluipweg voor de locals is, heel druk, smal en bochtig. Hebben we dat ook een keer gezien. De parasols bij Saint Tropez La Foux trotseren het gekkenhuisverkeer als vanouds.

Als we op de camping naar beneden rijden krijgen we van de bovenburen een staande ovatie, “Bravo!” en “C’est magnifique ça!” Wild enthousiast zijn ze. Grappig. Het duurt echter wel een poos voordat bij ons de tent staat, het is nog ruim 30°.

We dineren met uitzicht in het restaurant van de camping waarna we in het aardedonker de tent opzoeken. Warm genoeg om buiten te zitten, de kerstverlichting wordt opgehangen. Kneuterig hoor.

Campingleven

Een rustig campingdagje volgt na een broeierig warme nacht. Overdag benauwd, klam, dikke wolken met grote stukken blauw ertussen. Om 5 uur: drup. Drup. Drup. Drupdrup. Drup drupdrup drup. Drupperdedrup. Binnen zitten. Na half uur droog. Soep met brood. Het spookweer wordt vanavond om 10 uur pas verwacht. Ik zit goed met mijn boek….

…en dan gaat het ineens enorm los. KLABÀM! We zitten al een uur naar het weerlichten te kijken tot met een donderslag om klokslag 10u de hel losbreekt. Zulk noodweer. We kennen het, waren voorbereid en nog laten we ons overvallen. De meeste spullen waren gelukkig binnen, Gijs had uit voorzorg vast extra lijntjes met haringen in de grond gestampt. Het is warm en klam als we gaan slapen.

Oh wat een nacht

Sodemeknetters! Als ik net ben ingedommeld gaan beide telefoons gillen, een FR-alert. Moeten we vertalen met ons slaaphoofd, zie je het voor je? Een zondvloed stort de berg af.

We gaan weer slapen, het is wat het is, wij zitten droog. Ineens rechtop schrikken van een KNAL die ergens inslaat. Sooheee wat een nacht. Je rust er niet echt van uit.

De volgende morgen? Alles is meer dan doorweekt, de wijnglaasjes dobberen verzopen in de afwasbak. Zon schijnt. En als we stroom hebben kunnen we ontbijten.

Struinen

Het is Gijs gelukt mij uit mijn luie stoel te krijgen voor een simpele wandeling. We zetten de auto voor Hameau du Dattier en lopen door het tunneltje over het oude spoortracé van de Train des Pignes (daar issie weer, volgens mij heten die boemellijntjes stiekem allemaal hetzelfde). Nu is het pad vooral in gebruik door iets te dikke mannen op iets te stoere fietsen. Zonder bel. Af en toe best irritant.

De lucht is super helder, Maison Fonçin ligt te stralen op de bult. De eilanden Porquerolles en Port Cros scherp tekenen scherp af tegen de horizon. Van bovenaf kiek ik door wat hekken heen naar de tuinen van Domaine de Rayol.

Alweer zo’n dag

Volgende morgen bij het ontbijt. In de heg voor ons en de struiken boven ons zit een troep zwartkopjes rinkelend met elkaar te roddelen. Twiedeliediedie twiedelieliedie.

De kilometerteller doet het niet, Gijs weet het in mum van tijd te fixen. Wel zo handig dat we kunnen bijhouden hoeveel we gereden hebben. We zetten koers naar de haven waar we op een van de vele terrasjes van een café crème genieten. Terug de tent volgt meer koffie en de zaligheden die we bij Léone, onze hof-patisserie, ingeslagen hebben voor ik naar het zwembad verdwijn.

Visite

Het werd vannacht kouder en kouder. Ontbijt bij 15°, er komt meer en meer wind. Vriendin Mireille die op de koffie komt met haar nieuwe hondje Sushi de Chinees, sterft ook van de kou. Ze rollen bibberend uit de auto. Zelfs de locals moeten bij deze temperatuuromslag even schakelen.

’s Avonds zit ik dik ingepakt in mijn nomadendekenvest aan tafel. Sla met patat, passend nomadenvoer.

Laatste dag

De boel moet op. Dat wil zeggen dat Gijs heel gezond de laatste wilde perziken soldaat maakt en ik het schuimpje. De meringues van Leone worden steeds groter, dit is een ijsberg waar ik 3 dagen over ga doen.

Ik hoor een buurvrouw aan de telefoon vertellen: “Ja, het sanitair is oké, er is een klein winkelke waar ge brood kunt kopen enzo, het is alleen niet echt een superdeluxe camping verder.” Ik gniffel in mezelf. In de afgelopen 37 jaar hebben de eigenaars niets anders gedaan dan sterren verzamelen. So far van 2** naar 4****. Sjonge. Geen superdeluxe camping. Ik lach me dood.

Ik ga inpakken dus moet ik afwassen. Niet zo heel ingewikkeld. Avondeten doen we binnen in het restaurant. Vroeg te bed met elektrieke deken op 3. Morgen vangen we de terugreis aan.

Terugreis

In twee uur tijds klaar voor vertrek, je kunt het je haast niet voorstellen bij het zien van de chaos. 10.20u stoppen we bij de boulangerie voor proviand voor onderweg, 10.45u passeren we de parasoldennen bij La Foux en 11.25u draaien we de péage op. Keurig volgens planning.

Ik was vergeten hoe saai deze snelweg is… Zo niet voor Gijs, die moet erg opletten. De weg zit bomvol blik. Gauw een foto van de Montagne Sainte Victoire, die blijft mooi. Daarna is alles groen-bruin.

Of we al dan niet met deze auto door Lyon mogen zal ons een worst wezen, we sluiten gewoon aan bij de file. Het geeft mij de kans het Musée des Confluences te fotograferen. De Rhône is grauw, het museum grijs. Ik ben in één klap een illusie armer. Een halfuur later zijn we de tunnels door.

Na een volle inpak- en reisdag is het eten in het restaurant van Novotel Macon-Nord “bijzonder.” Gegrilde romaine-sla, hoe kom je op het idee. Als vegetariër heb je nou eenmaal weinig keus, maar eerlijk gezegd? Niet te hachelen. Wat is er mis met een omelet en frietjes?

Bis bis

In grijze nattigheid maken we ons op voor de Bis-route. Lange broek, trui en sokken aan, het is kil. Overal langs de weg staan bordjes met “Chasse en cours!” en in de wegbermen staan her en der oranje geheste mannetjes, soms met een blaffend jachthondje naast zich, zodat het opgedreven wild niet plotseling de weg opvliegt. De zonnebloemvelden ogen als zwarte doodse akkers.

We duiken het dorp Saint-Germain-lès-Arlay in terwijl we veelbelovende bordjes Aire de Jura volgen. Er is een parkeerterrein aan de rand van het dorp, ik zou het niet echt een Aire willen noemen. De koffie en lekkernijen smaken er niet minder om. En ons geitje geniet van vers bedauwd gras. Het is nu zo zonnig dat het dak een stukje open kan.

Vésoul rijdt onverhoopt goed. De hele rit is het zo’n 12-13°, met kachel en vest is het toch lekker met het dak wat open. Lunch bij Fougerolles, twee uur eerder dan vorig jaar. Thionville volgt om 16.00u.

Hèhè, we benne d’r. Ons galgenmaal gebruiken we bij een McDonalds vlakbij ons hotel, we hebben geen zin meer om nóg een keer in een restaurant te eten. Bij het Campanilehotel -we proberen eens wat anders- verloopt het inchecken niet zo soepel, mijn lontje is op. We hebben de laatste kamer, de vérste op de 1e etage aan de àchterkant van het motel. Lekker rustig. Een rolgordijn buiten tegen het licht en de stadsdrukte valt -op een incidentele sirene na- erg mee.

(Bijna) thuis

Het is echt koud vanmorgen, de auto is totaal beslagen. Na een rumoerig ontbijt gaan we eerst op zoek naar een tankstation, dat scheelt een paar kwartjes op de hele vakantie. Daar gaan we, het laatste hortje.

Gaan we expres op zóndag door Nederland, staan we nog dik in de file. Het is wat het is. Het dak is open, de lucht is blauw en weet je wat? We zijn er gauw. Afgezien van die file is het een stuk rustiger op zondag. De weg zit wel vol maar het is breed genoeg voor z’n allen.

Aan het begin van de middag draaien we oprit op. De notenboom heeft in onze afwezigheid twee kratten vol plus nog meer noten gedoneerd en het grasveld is keurig gemaaid. Fijn weer thuis te zijn en als bonus in het zonnetje te kunnen terugkijken op een schitterende vakantie.

á la prochaine!

Deze vakantie: 3760 km, veilig gereden door Gijs.


We zouden vandaag terugtrekken naar het Noorden, maar voor de derde keer hebben we ons verblijf verlengd. Er is hier zoveel te zien…

We prikken een nieuw “tochtje”. Via Frankrijkpuur.nl heb ik de Gorges du Verdon-route gedownload en Gijs heeft deze in Tom gezet. Het eerste stuk naar Castellane kennen we de weg, daarna pakken we de aanwijzingen op. Allez-óu!

Bij Saint Julien du Verdon staan we even in de file omdat de berg-klimmende werkers van alles naar beneden doen keilen. Struikjes, rotsblokken, grind, alles blijft mooi in de struiken achter de hekken liggen. Net als ik uitgestapt ben om foto’s te maken, beginnen de auto’s voor ons te starten. Ik duik nogal lomp terug in de auto. Dan maar geen foto’s.

Wat een weer weer, wat boffen we toch steeds. Zo bevoorrecht zijn we dat we ons deze trips, deze auto, kunnen veroorloven dankzij Gijs’ harde werken; dat we die vrije tijd hebben, dat we samen die vrijheid hebben om avonturen aan te gaan en ervan te genieten, te gaan en staan waar we willen, te eten wat we willen en te nietsen als we dat willen. En als het zonnetje lekker zijn best doet, dan is geluk heel gewoon.

Op een plateautje tegenover Trigance gaan een broodje en koffie er grif in. Hierna volgen talloze hellingen waarbij Gijs steeds opmerkt: “Met de eend had dat in zijn één gemoeten.” Oftewel, hij is blij dat we deze rit met de snoek maken, dat is minder hard werken.

Oeps! Vlak naast een doodeng doorgangetje is een stel jongeren ondersteboven aan het rotsklimmen op de steenklomp langs de afgrond naast de weg. Voor de lol. Mafkezen.

Het uitkijkpunt Balcon de la Mescla hangt uitnodigend aan de rotswand. Ik heb de bibbers in m’n buik en benen en alles daartussen terwijl ik afdaal naar het lager gelegen terrasje om foto’s te nemen van de rivier honderden meters naar beneden. Ik snap nu die uitdrukking “Grand Canyon van Frankrijk” die altijd zo overdreven vond. Bovengekomen op straatniveau ziet Gijs de beloofde gieren, ik zwarte vlekken voor m’n ogen. Het is warm, het was eng.

We klimmen naar 1180 meter. Je kunt je hier makkelijk voorstellen dat er eeuwen geleden al mensen over smalle paadjes van dorp A naar dorp B wilden reizen. De karren en transportmiddelen werden groter, de ezelpaden werden meermaals verhard, verbreed en uitgebreid. Dat is niet in één dag gebeurd. Vooruitgang voor de mens betekende achteruitgang voor de omgeving. Als je echter door al dat menselijk ingrijpen heen kijkt, neem je wel degelijk de schoonheid van de overweldigende natuur waar. We prijzen ons gelukkig dat we dit allemaal nu kunnen beleven.

En bedenk je goed: de hemel en de bergen, hoe afwisselend ook, zij veranderen niet wezenlijk. Ze zijn hoog. Kleuren en klimaat veranderen, ze blijven hoog, de hemel en de bergen.

Opnieuw kijken we de diepte in naar de flesgroene Verdon. Wat een land…

Een apart slingertje in de route leidt ons naar Moustiers-Sainte-Marie. Een compleet gekkenhuis ineens, hordes tegemoet komende fietsers, motorbendes en Engelse campers aan de verkeerde kant van de weg. En allemaal heten ze Remi. Zó knap dat Gijs na al die uren met dat krappe bochtenwerk zo gefocust kan blijven. Zoveel concentratie kan ik allang niet meer opbrengen, hij blijft doodkalm. In het voorbijgaan spot ik twee Acadianes en een rode eend op een parkeerpleintje, het is me er veel te druk om te keren en stoppen, enkel om die auto’s nader te bekijken. We gaan verder, langs het Lac de Sainte Croix.

Bij La Palud volgt nogmaals een extra rondje, de eenrichtingverkeer Route des Crètes. We stoppen bij diverse Belvédères, elk uitzicht is verschillend van het vorige. Allemaal zijn ze onvoorstelbaar indrukwekkend mooi. Wat een land. Die maanlandschappen, die diepe kloven, die lazuren hemel… wat een land! Oh, dat zei ik al.

Altijd leuk, een ontmoeting. “Mag ik een foto maken van Ihre Ente?” “Ja, als ik jullie DS mag fotografieren.” “Aber natürlich!” We spotten er zowaar nog meer gieren. Vale gieren als het goed is. Prachtig. Enorme beesten.

Tegen de zon in volg ik een doorschijnend blauwe parasailer, die net als de gieren profijt heeft van de thermiek.

Het lusje, dat we niet gemist hadden willen hebben, eindigt weer in La Palud. Van daaruit is het zeker een uur rijden naar Castellane plus een uur tot de camping. Ik ben doodop van alle indrukken en blij als we om 6 uur de camping oprollen. Wat een dag. Wat een land…

Dan echt onze laatste dag hier. Tijd voor een wasje, dat droogt supersnel met deze temperaturen. Gijs zet nieuwe V-snaren in de auto, knutselen hoort erbij op de camping. De hond bekijkt alles vanuit koelere schaduwplekjes. De lunch: makkelijk. Crèpes natuurlijk.

Tegenover de crêperie zit een enig galerietje. Altijd heerlijk struinen in zo’n verzamelwinkeltje van een paar kunstenaars; iets met vilt, wat aquarellen en verschillende soorten aardewerk waaronder een leuk vaasje. Een aardige dame die rustig zit te schilderen komt in het Frans uitleg geven over het werk van haar collega. Er komen foto’s ter illustratie van het proces tevoorschijn en als ik het goed begrepen heb, vertelt ze me: “Een voorgebakken stuk aardewerk wordt ingewreven met sulfaten waarna het de vuurton, de “pit fire”, in gaat en bedekt wordt met houtjes, spaanders en zaagsel. De hitte, rook en zuurstof geeft het kleureffect op de klei. Dan wordt de brandweer gewaarschuwd en gaat de fik in de ton. Het mag ook alleen ’s winters gebeuren, maar da’s logisch.”

Wanneer de avond als een warme klamme deken neervalt, horen we een brullend geluid uit de bossen boven ons komen. Wilde dieren? Wolven? Beren? We zoeken het op. Het zijn burlende herten, het is paartijd. Heldere nacht, veel sterren.


Het vaasje staat nu mooi te wezen op de piano, een vleugje roestrood, een smeer asgrijs.
Het wobbelt zachtjes op zijn voetje als we langslopen. Een paar berkentwijgjes maken het compleet.


Vannacht wederom een heel heldere nacht. Zóveel sterren zien we thuis niet. Hier is het aardedonker met afnemende halve maan. ’s Ochtends is alles klam, het is een graad of 13. Brr. Strakblauwe lucht belooft het goed te maken. We trekken er weer op uit, een rondje naar Tourettes-sur-Loup, boven Nice. Daar ben ik in mijn jonge jeugd geweest, wie weet herken ik wat.

We nemen de donkerblauwe route heen, over de Route des Alpes d’Azur. Een brede weg, geen gekkigheden. Een groot stuk langs industriegebieden, de tentakels van Nice, waarna we met onze karos in Carros afzwenken naar Vence.

Zigzaggend door de bebouwingen, de bergen zijn compleet volgestampt. La Chapelle Rosaire van Matisse ligt ingeklemd tussen een paar grote panden, een klein bordje is het enige herkenningsteken. Ten langen leste komen we in Tourettes aan.

Eerst maken we een ontdekkingstochtje door de smalle straatjes en trappen. Diverse kunstenaars hebben hun tokootje geopend voor de toeristen. Olijfhoutsnijwerk, pottenbakkers, kunst, sieraden en vooral tuttemerul vinden gretig aftrek. Niet door mij.

We zitten ineens in een totaal andere klimaatzone, mediterraan met olijfbossen, palmen, parasoldennen, oleanders en bijna uitgebloeide bougainville. Een beetje ‘thuis’ zoals we aan de Côte d ‘Azur gewend zijn. Van over de Table d’Orientation zien we een glimmer van de zee in de dampige verte.

Bij een bakkertje halen we een vette pizzapunt en goeie koffie. Gevoederd en gelaafd vangen we goedgemutst de lichtblauwe terugtocht aan.

Andere route terug

We rijden in feite dóór, de D2 richting Grasse. Hier is niks geen industrie, niks geen saaie bebouwingen. Dit parcours is eerder het volledig tegenovergestelde. Het fabuleuze licht op de bomen, de geheimzinnige doorkijkjes op de bergen in de verlangende verte, je merkt al: ik zoek naar superlatieven.

We doorkruisen een Réserve Naturelle Biologique, waar kuddes bizons grazen. Bizons, een gek idee hoor. Die ken ik alleen uit Westerns. Dan de D5, al even geweldig, naar de Col de Bleine haarspelden tot zowat 1500 meter. Daarna volgt de Col de Buis met opnieuw die waanzinnige weidsheid. Dus vergis je niet in de tijdsduur indicatie van Google, die klopt namelijk van geen kanten.

Bij de Clue de Saint Auban, met de overhangende rotsen, bega ik de fout naar beneden te kijken. Die kloof duikt loodrecht de diepte in. In een overhangende rots naast de weg is een soort Lourdes-grot, een kapel compleet met altaar en banken, ingericht. Alsof je hier kunt stoppen. Je kunt enkel bidden dat er niemand aankomt, het asfalt is nauwelijks breed genoeg voor de DS.

Tenenkrommend, dit geslinger. Steil, hoog, diep, smal, maar jongens toch, die panorama’s, die vergezichten… daar heb ik de tenenkramp graag voor over. We komen recht tegenover Entrevaux en zijn citadel er zigzaggend bovenop, uit.

’s Avonds maakt Gijs een omeletje van de laatste eieren. Als de avond valt lijken de heuvels geverfd in het avondlicht. De hemel kleurt als donkerblauw fluweel, een volmaakte achtergrond voor de kristallen sterren.

Op de camping

Als ik ’s morgens wakker word, ruik ik de herfst in de lucht. Een beetje rottend luchtje van de afgestorven berkenblaadjes, het harsachtige parfum van de gevallen dennennaalden op het pad. Niet te vergelijken met het droge Mediterraanse weer van gistermiddag.

We houden een rustige campingdag. Gijs kanoot, hond ligt op wacht, ik puzzel. We gooien vanwege het weer weer onze plannen om. Vertrekken toch niet, morgen. Misschien van het weekend?


Souvenirs

Later zoek ik op wanneer ik in Tourettes was. Ik was net 7, in 1973 logeerden we er in het huis van vrienden. Pa had een paar mooie stukken olijfhout bemachtigd. Niet alleen daar, maar overal in Frankrijk struinden we houtzagerijen af in de hoop een paar mooie olijfplankjes op de kop te tikken om snijplanken van te maken. Altijd gewilde souvenirs voor de thuisblijvers. Ik heb er nog een paar in de keuken in gebruik.

Uit het grote blok olijfhout werd ter plekke door Pa met bloed, zweet en tranen de fruitschaal gebeiteld. Die fruitschaal wordt nu, meer dan een halve eeuw later, bij ons gekoesterd als notenschaal. De mooiste olijfhoutkunst maak je zelf, zei pa.


Niets herinnert meer aan de regen van gisteravond en vannacht wanneer we tegen 12en de klim naar het dorp wagen. De lunch met Franse pannenkoeken lokt. De tocht begint goed, het wordt duidelijk herfst te zien aan de dennenappeltjes en de rode besjes. Ravi ziet de lol er niet van in en staakt geregeld, dan mogen we ‘m weer van gras en dennennaalden ontdoen. Mijn benen gaan even hard in verzet na verloop van stappen. Het dorp is op zondag aanmerkelijk drukker dan eerst. De crêperie heeft gelukkig een tafeltje vrij.

Al snel volgen de menuplacemats en het water, de crêpes zelf doen er langer over. De mijne heeft vooral veel chocola en weinig peer, maar ach. Ze zijn erg lekker, dat wel. Gijs doet een suikerpannenkoek toe, ik alleen een café au lait. Bloedsterk met zalig opgeschuimde melk.

In het dorp maak ik nog wat fotootjes waarna we traag de afdaling inzetten. Vlakbij de camping probeer ik de stoomtrein te fotograferen, de laatste foto inzoomen, dan is het door de struiken ongeveer te zien.

Castellane

Zoals te doen gebruikelijk gaan we maandags (te) laat op pad. Zijn natuurlijk alle winkeltjes dicht. Castellane wordt in Tom ingevoerd en karren met die hap. Het is zonnig, perfect strakblauw en 25° minimaal. Wat is het hier toch fantastisch, ik blijf uit mijn dak gaan, eehhh uit het dak foto’s maken. Achter elke bocht een nieuw vergezicht. Langs Lac/Barrage de Castillon, het turkooizen stuwmeer dat we kenden van de heenweg. De parking bij Castellane is snel gevonden, een terrasje voor de grand café au lait aussi. Ook hier, achter elke hoek die we omslaan een ander steegje, trappetje, deurtje, pleintje. Het valt reuze mee met die gesloten winkeltjes. Ja, de pharmacie is dicht, want maandag. De rest is gewoon open, vooral de terrasjes.

Het is hier drukker dan in Entrevaux, maar aangezien iedereen zit te lunchen merken we er niks van. Behalve dat wijzelf even moeten zoeken voordat we een tafeltje kunnen inpikken. Deze kleurrijke salade is genoeg voor een weeshuis. Ik vis vooral de supersappige meloen ertussen uit.

Citro Musée / Citroën museum

Dit museum staat jawel, al jaren op het beruchte lijstje, getipt door clubleden en tijdschriften. Vooruit met de geit.

Het is een leuk concept: van elke auto is de historie bekend en tentoongesteld, de wagens zijn allemaal ongerestaureerd en hebben zo min mogelijk kilometers gereden. Aan de andere kant zien wij ze liever op de weg. Oldtimers dienen om te rijden en in leven gehouden te worden. De enige DS’en en BX’en die we hier in het wild tegenkomen zijn de Engelse op de parkeerplaats. We gaan naar binnen, krijgen vriendelijk uitleg en kunnen dan op ons gemak koekeloeren. Ik maak een miljoen kiekjes, hierbij een kleine greep eruit. De titel is een link met info over het museum, dan hoef ik niet alles te verklappen.

Als we uitgeknepen citroenen zijn, keren we terug naar de camping. Nergens, niet in de Ardèche, niet in de Cevennen hebben we de rotswanden zo solide in stalen netten ingepakt gezien. Grote stalen hekwerken moeten steenlawines tegenhouden. Het bevestigen van de enorme ankers in de rotsen gaat met halsbrekende toeren en oorverdovend kabaal gepaard. Het zal je job maar wezen.

Eenmaal terug op de camping, blijkt deze ineens volgestouwd te zijn met campertjes. Geen gezicht zo’n wit huttendorp. Het was zo heerlijk rustig! En waarom zijn die dingen altijd wit? Saai!

We draaien de tafel en de stoelen. Kijken we de andere kant op.

We verlengen ons verblijf met een paar dagen, besluiten donderdag* te vertrekken. Het weer is hier goed en er is nog veel meer te zien. Alleen wandelen doe ik ff niet meer.


*) zou het?

Het was een heel koude nacht. Gaat verd…#@$^&%^  Gijs’ telefoon om half 8 ‘s morgens! Zet dat ding toch stil! We zijn gelijk wakker, maar het bed is nog zo knus warm en waarom zouden we ons haasten. Pas tegen half 11 zijn we reisvaardig.

We zetten vandaag koers naar Daluis. De Gorges om precies te zijn. Deze staan al jaren op mijn lijstje, op aanraden van -inmiddels wijlen- ons overbuufje. Een oude schuld inlossen zogezegd, hoewel ik haar er nu niet meer over kan vertellen.

Tussen de roestrode rotsen bij Guillaumes houden we een koffiestop waarna we koers zetten naar Péone. Ook daar stoppen we, voor een korte sightseeing. Even de benen strekken. Hoger, steeds hoger! Steile trap-steegjes op, tot we vlak onder het kruis op de rots staan. Een enig dorpje. De temperatuur is fantastisch, hoe hoger hoe frisser, terwijl de zon fel brandt.

Hierna beginnen de haarspelden, omhoog! Omhoog! Aan de scheve foto’s is te zien hoe de DS zich een weg deint door de bergen. Eenmaal uit de Gorges de Daluis komen we uit bij skidorp Valberg, op 1665 meter hoogte. Met plukjes tegelijk komen er Zwitserse oldtimer cabrio’s tegemoet, Alfa’s, Morris, Mercedes, Porsche, en een enkel Rolls Royce-slagschip. Wederzijdse duimpjes worden uitgewisseld.

In Beuil besluiten we in een opwelling te gaan lunchen. Dat is ons goed bevallen: tussen de middag wat uitgebreider eten, dan hoeft het avondeten niet meer ingewikkeld te zijn. De helft van mijn gigantische pizza margharita gaat voor ‘s avonds mee. De stoet oldtimers houdt niet op, de staart ervan zien we vanaf het terras de bocht ronden waar wij vandaan kwamen.

De terugrit loopt via de Gorges de Cians. Reden we net bóven de Var en keken we naar beneden, de Cians ligt nu vlak naast ons en kijken we óp naar de rotsen erboven. Je kunt je niet voorstellen hoe dat kleine stroompje in de miljoenen jaren hiervoor die scherpe voor in de stenen heeft uitgesleten. Zo wonderschoon, de hoge bergen, de bruinrode rotsen, het flesgroen van de dennen en die lazuren lucht erboven… licht en schaduw zijn keihard. Genieten terwijl Gijs zich het apezuur stuurt.

Buuf had gelijk. Het is een fraaie route.

Boemelen

Twee dagen later gaan we eindelijk met het stoomtreintje. De Train des Pignes, de trein van de dennenappels, staat, jawel, sinds jaren op mijn lijstje. Gijs wordt zenuwachtig: ze voorspellen de hele dag regen! We zullen het zien (hoewel… liever niet.) Kalluman, de trein vertrekt pas om 11.20u.

Het meddert wat maar dat mag de pret niet drukken. Entrevaux is de tweede halte, de leukste plekken zijn al bezet als we instappen. Ach, door het open raam, in weerwil van een stokoude mompelmopperende medetoeriste, kan ik best foto’s maken.

Na de heenreis hebben we vier uur stuk te slaan in Annot, genoeg om uitgebreid te lunchen. Ware het niet dat ieder restaurant “vol” zit, al ik krijg de indruk dat men vooral geen zin heeft in groepen gestoomde toeristen. Onder een tentparasol drinken we een grote bel café au lait. Het regent en het is koud maar van de sterke koffie worden we wat warmer. Het dorp zelf stelt geen klos voor vergeleken bij Entrevaux of Péone.

Terug bij het station scoren we een grote pizza bij een pizza-truck die we onder de overkapping opeten. Het ding drúipt van de olijfolie. Lekker, hoewel zo verschrikkelijk vet dat we hem niet helemaal op krijgen.

Hiervandaan zou er een spectaculaire wandeling zijn, de blauwe lijn op de kaart. Spectaculair is het zeker. Ik heb echter heel snel door dat dit pad nix voor mij is. Omhoog zal misschien nog wel gaan, ik kom alleen nooit meer heelhuids beneden. “L’escalade pour tous” staat op het bord, mais pas pour moi. We keren op onze schreden terug en gaan boemeltje kijken.

Zeker anderhalf uur voor vertrek stoken ze de ketel op. Dan moet er heen en weer gerangeerd worden naar een ander spoor en wordt de loc verderop -handmatig!- gekeerd op een rangeercarrousel. Of draaischijf. Ofzo. Een zwaar klusje in elk geval.

Als de trein compleet geassembleerd is bezetten we twee achteruitrijbankjes op een balkonnetje. Dat fotografeert makkelijker. Charmante ouderwetse bankjes binnen in de wagon en buiten een mooie deurknop op de deurtjes.

Als eerste passeren we nu die draaischijf. Ravi vindt de herrie vervelend, die kruipt onder mijn bankje terwijl ik blijf staan. Ik besef opeens dat ik roetzwarte vingers krijg van het steunen tegen het wandje terwijl ik niet echt handig met mijn telefoon aan het goochelen ben. De foto’s wazig door de dampige atmosfeer.

Veel sneller dan de heenreis, want heuvelafwaarts, zijn we terug in Entrevaux. Waar het helaas opnieuw spettert… Ondanks het sombere weer hadden we toch een lollig uitstapje.


 

Vertel de voorzienigheid of wie dan ook over je plannen. Ze zullen je allemaal uitlachen. Zo gaat het ook deze vakantie. Het is begin september, de voorzienigheid in de vorm van Météo France dwarsboomt mijn plannen. Het énige puntje van Frankrijk waar we juist om die reden altijd heen reden en waar we nu juist níet naartoe wilden, is het enige puntje van Frankrijk waar het wel zonnig lijkt te worden. Wat gaat het worden?

Met de Middellandse Zee als voorlopig einddoel in ons hoofd gaan we op pad. Bij de eerste stop in Limburg gaat het dak een stukje open, de lange broek verwissel ik voor short en shirt.

Net als in juni hebben we harde wind tegen. Met het open dak geeft dat een beetje lawaai, maar het is veel minder heet dan in het kokende koekblik van vorige jaren. Aldus nemen we de tunnels in Luik en kachelen zoetjes-an in de goeie richting. Na anderhalf uur heuvel op en af komen we door Martelange waar 25 tankstations gebroederlijk naast elkaar aan de hoofdstraat zitten. Scheelt weer twee kwartjes met Nederlandse benzineprijzen. Grappig: als je het shopje in loopt, stuit je direct op een múúr van tweeliter flessen sterke drank. Iets wat ik niet direct met verkeersveiligheid associeer. We lunchen in de schaduw van een vrachtwagen in Hondelange waar het ‘over-de-weg-restaurant’ op instorten staat. Het is vast al 20 jaar gesloten en nu aan verpaupering overgeleverd.

Echt hoor! Spiegels? Die zijn voor de ándere mensen. Bij Nancy, zondagmiddag half 5, druk verkeer, korte lontjes, 29°. Achter ons naderen blauwe zwaailichten. Opzij gaan? Nee, men schrikt zich dood als er behalve de zwaailichten achter ze plotseling de sirene begint te loeien. Hals over kop, in paniek, een slinger aan het stuur geven. In de spiegels kijken? Nee, dat is ijdelheid. En ijdelheid is één der hoofdzonden.

Niet helemaal plankgas en toch gestaag met 114 km/u op de péage scheuren we door. Opschieten willen we. We pauzeren voor een broodje en cola en checken de hotels voorbij Lyon. Dat is nog zeker drie uur verder, maar dan hebben we dat alvast gehad. Gijs is nog niet moe.

Als de zon onder is gegaan rijden we A46 voor Lyon op. De straatverlichting is gelijk uit, poeh wat is het ineens donker. Het blijft warm, het dak gaat verder open. Recht voor ons verschijnt een grote roze maan, laag aan de horizon. Het duurt even voor we beseffen dat we naar een maansverduistering zitten te kijken, een volle bloedmaan die zich, omhuld door nevelsluiers, aan de schaduwen der aarde ontworstelt. Het zilveren nageltje links onderaan begint langzaam steeds feller te schijnen. Door het open dak tel ik de sterren. We zijn er bijna.

Precies 12 uur na vertrek komen we aan bij het Mercure hotel in Villefontaine. Eindelijk rust aan mijn hoofd. De olifantenpootjes gaan omhoog. We checken de Météo en kijk, de wispelturige voorzienigheid is van mening veranderd. Stante pede wijzigen we ons reisdoel, Gijs zet een kronkelroute uit naar Entrevaux dat al zolang op mijn wensenlijstje staat.

De stralend-volle maan zien we niet meer. We slapen.

In grijze, miezerige druilregen vertrekken we de volgende morgen. We beginnen met een stukje péage richting Grenoble. Van daar rijden we door de Vercors. Het heuvelt direct behoorlijk. Op 550 meter is het kil. De wolken hangen laag. Wat is het hier intens gróen. Heel af en toe is al een glimp op van de naderende herfst te bespeuren. Zonnebloemen laten hun oude, uitgebloeide hoofden hangen. Achter de hoge bergen van de Chartreuse gloort er licht. We stijgen tot 1175 meter, omhoog, omhoog!

We volgen urenlang de melkachtige rivier de Bruëch en komen bij Sisteron uit. Hier draaien we ervan af om een stukje Durance te volgen. Dan duiken we al snel de bergen in, vlak voor Voronne (Vourouno) zie ik een bordje “Commune de Route de Napoléon”.

We volgen een stroompje met een spoorlijntje erlangs. Serieus wat een enige route is dit, ik geniet honderduit. Om sleeziekte te voorkomen maak ik weinig foto’s. We passeren stationnetje Moriez op 885 meter hoogte, de weg klimt verder en zo doen wij. Col des Robines volgt met 988 meter. Dan slaan we de bocht om langs de Verdon en het helblauwe stuwmeer Barrage de Castillon. Weten wij veel dat we er nog vaker langs zullen komen.

Eind van de middag arriveren we op Camping du Brec bij Entrevaux. Een ‘gewone’ camping zonder poespas, snotgoedkoop. Er liggen kano’s klaar voor gebruik voor de campeurs.

We installeren ons op een aardige plek, er is genoeg keuze. ’s Avonds eten we lekker makkelijk soep en brood. We kijken sterren en satellieten, genieten van de stilte. Vroeg slapen.

Na het ontbijt met veel thee en uitgebreid koffie komt de zon een beetje door. De boodschappen halen we bij de Intermarché, vijf minuutjes verderop. Tussen de middag is het strakblauw en 30°. Klein windje, klein schaduwtje. Wat een snertweer.

Later in de middag loopt Gijs naar het stadje, Ravi slaapt en ik werk deze hiërogliefen uit. Ach ja, die weersvoorzienigheid. Van de vorige week voorspelde hoosbuien is niets te bekennen.

We lopen met Ravi naar het riviertje. Nu een smal stroompje met een zeer brede rivierbedding. Het hele gebied bestaat uit uiterwaarden voor de winterse Var. Ik denk dat als die uit zijn plaat gaat, en dat is de afgelopen jaren vaak voorgekomen, de camping en de rest onder water staat. Het meertje van de camping is een kunstmatig omleidinkje.

Oh, al die blaadjes… Ravi swiffert de hele camping. Een kleine borstelbeurt later ondernemen we de tocht naar Entrevaux. Voornamelijk over gravel en grind bereiken we het stadje op zo’n 480 meter hoogte en komen binnen via de Porte de France, met schietgaten en een ophaalbrugje.

We drinken koffie naast het Hospice de St. Jacques. Daarna struinen we straatje op, staatje af, steegje links, trappetje rechts. Ik geniet van de doorkijkjes en de deuren met hun kloppers. Het stadje doet middeleeuws aan, maar de meeste gebouwen zijn voornamelijk uit de 17e en 18e eeuw, gebouwdonder supervisie van de zeventiende-eeuwse architect Vauban. We komen bij de Cathédrale de Notre Dame de l’Assomption, die onderdeel is van de stadmuren. De klokkentoren kon tevens dienst doen als verdedigingstoren.

Ik geef Gijs mijn hoed in bewaring en ga naar binnen, hij wacht met Ravi op het muurtje in de schaduw. Indigoblauw bolt een hemelgewelf boven het koor van de kerk. Achter mij geeft de organist uitleg aan een groepje toeristen, ik sluip weer naar buiten. Daar in de schaduw koelt een briesje ons af terwijl binnen het orgel wordt bespeeld.

Wij laten de klim naar de Citadel voor wat het is. Is vast erg mooi. Voor ons net effe teveel stijgen, het pad vanaf de camping naar het stadje was al pittig genoeg. “Je zóu naar die citadel toe kunnen lopen. Je kunt het ook níet doen. Een paar ansichten kopen en gewoon zeggen dat je er geweest bent. Niemand die het controleert.” (vrij naar Brigitte Kaandorp: vakantie met zus, 1990)

We sjouwen terug naar het eerste pleintje. Lunch met een Salade Chèvre, vanavond hoeven we niet over eten na te denken.

Tonnetjerond vangen we de afdaling aan, met de zon in de rug en beduidend minder schaduw dan de heenweg. In de verte zien we het blauwe treintje. De inmiddels drooggeroosterde dennennaalden geuren sterk. Zalig. Schoenen uit bij de tent. Ruim 9000 stappen, die hebben we vast binnen.

Om het niet te verleren probeert Gijs te kanoën in een lekke kano.

’s Avonds zijn er windvlagen van buien die elders vallen.

Wordt vervolgd…


Kon het maar altijd vakantie zijn. Ik slaap nou eenmaal altijd stukken beter in de tent dan thuis. En nu helemaal, de privébadkamer is slechts enkele stappen van de tent verwijderd waarna ik amper afgekoeld terug in mijn warme slaapzak kan kruipen.

Op vrijdagmiddag gaan we op pad. De 2CV Club heeft een rit uitgezet, de weersverwachting is niet onaardig, we maken er een weekendjeweg van. Het fijne Bilderberg Hotel in Oosterbeek heeft geen honden-kamers meer vrij, vandaar dat we ons bivak opslaan op de naastgelegen camping Aan Veluwe.

We lopen een rondje door het bekende bos. Nu komen we vanaf de andere kant dus ineens oogt het niet meer zo bekend. We komen nochtans bij het heideveldje, het holle pad is verder uitgesleten. Heide bloeit.

Ik heb geen idee hoe laat ik ’s avonds in mijn voorverwarmde bed stap, ik slaap in elk geval zodra ik mijn kussen ruik.

’s Nachts blijkt het geregend te hebben, Gijs heeft de koelkast tenminste onder de douche gezet. Rond een uur of 9 staan we met tegenzin op. De dag kijkt nog grauw uit zijn ogen.

We vertrekken op ons gemak over de snelweg naar Kasteel Doornenburg waar de 2CV Club zich verzamelt. We kunnen op een groot weiland parkeren, het binnenplein van het kasteel ontvangt ons gastvrij met een zonnetje. We melden ons aan, begroeten wat mensen en gaan op een muurtje van de koffie met cake genieten. Ravi zegt HAP! Weg cake.

Bij de uitleg over de rit horen we dat er van alles is afgesloten in verband met een triatlon, een kermis en wegwerkzaamheden in Duitsland. Ik onthoud het niet allemaal, we zullen wel zien. Er blijken 87 eend(achtig)en, zo’n 165 mensen ingeschreven te zijn. Poeh, grote opkomst. Om te beginnen vertrekken we, met het dak halfopen, in colonne naar de pont.

Wanneer we na het overtochtje bij de eerste de beste rotonde aankomen is het direct al bal: iedereen gaat een andere kant op. Huh? De aanwijzingen zijn vrij summier, ik kan er niet goed wijs uit worden, misschien ligt dat aan mij. Helaas is er geen GPX bestand voor de Tomtom van de route gemaakt. Wat zijn we daar altijd mee verwend!

Er zijn meer mensen die de weg of kluts kwijt zijn. Eenden keren naar hartenlust op de gekste plekken, niet altijd op een even verkeersveilige manier. Via omzwervingen komen we in Hoch Elten bij het kerkje. We werpen wat Blickjes ins Rheintal, zien in de verte de ‘Golden Gate’ brug bij Emmerich waar we straks overheen gaan, lopen een rondje om de kerk en verorberen krentenbollen en kadetjes uit ‘t vuistje.

Een aantal mensen is de naastgelegen pannenkoek-tent gedoken, sommigen eten net als wij een broodje uit de kofferbak, anderen keren direct om in haast om de reis te vervolgen.

Op den duur doen wij dat ook en rijden prompt verkeerd. Een vriendelijke man op de fiets brult door het open dak: “Je moet hier naar links en dan gelijk weer links!” Deze snuggere Henkie ziet in één oogopslag dat we bij de 2CVclub horen. We bedanken hem vriendelijk en al snel hebben we de routebeschrijving weer te pakken.

Na de rode brug volgen er wat 100 km-wegen, afgelost door 80 km-wegen. Niet helemaal ons ding. We willen wat zien! Op onze wenken bediend komen we in een grappig dorpje en eindelijk komen we in de Ooypolder. Weidse natuurgebieden, indrukwekkende wolkenluchten, een paar ooievaars, mooi zitten en domweg rond kijken. De zeer lange Erlecomsedam gaat over in de Ooijse Bandijk die pas na vele kilometers overgaat in de Ooijsedijk.

De volgende aanwijzing is zoiets als “bij de laatste stop voor Nijmegen kun je lekker ijs eten.” Nou maar hopen dat we op tijd zien wat nou precies de laatste stop is. We hebben mazzel, het parkeerterrein vol 2CV’s doet vermoeden dat we hier goed zitten.

Het ijs is inderdaad heerlijk. Als Ravi mijn bakje leeggelebberd heeft, zijn we genoeg opgeladen voor het laatste hortje. Aan het einde van de dijk moeten we goed opletten, want, zegt de beschrijving: “we moeten de Waalbrug over.” Eehhh, oké? Welke van de 3 bruggen die ik zie is de Waalbrug die bedoeld wordt? Dwars door Nijmegen krauten we, ik let op de borden, Gijs op welke rijstrook bij welk bord hoort, het is een drama van drukte. Laat dit nou juist goed gaan: zonder mankeren rijden we Nijmegen uit.

Wat kronkels later is er wederom een straat afgesloten. “Volg 4” zegt het gele bordje. Helaas, het blijft bij dat ene bordje, nergens een 4 te bekennen. Nu zijn we het zat. Rechtstreeks terug naar het eindpunt alsjeblieft, Tom. Bij het kasteel kletsen we met wat bekenden na voor we naar de tent terug te keren.

De terugreis naar Oosterbeek is leuker dan heen omdat nu de Rijndijk na de triatlon weer opengesteld is voor verkeer. Het is al ver in de middag als we bij de tent nog net het laatste restje zon meepakken. Gijs haalt pizza in het dorp. Een luchtballon zweeft over bos en hei.

Zulk slaaaaapen! Om 9.15u (!) de volgende morgen maakt Gijs me wakker. Ik wil toch echt eerst thee, nog meer thee, een krentenbol, een kopje koffie. Pas dán ben ik klaar om te gaan pakken. Gijs heeft in de tussentijd de bedden leeg laten lopen en ingerold, ik gooi de losse spulletjes in het krat, maak een thermos voor onderweg, zet alles klaar voor het karretje en de kofferbak. Gijs gaat de auto halen en komt direct terug: lekke band! Zo krijg ik aanschouwelijk les in hoe je in een kwartiertje een band verwisselt. Al met al kunnen we met slechts weinig vertraging vertrekken.

Het eerste stuk kronkelen we door mooi Veluws bos. Bij Lunteren komt ons een optocht van antieke trekkers met oude kampeermiddelen tegemoet, huifkarren, oldtimer caravans en wat dies meer zij. Nergens vinden we echter een leuk picknickplekje.

Paniek! Of tenminste een hartgrondig “OEPS!” in minder nette bewoordingen. “Ik ben de wieldop vergeten terug op het wiel te zetten!” zegt Gijs. Ik denk na. We hebben het ding niet meer zien liggen toen we langs de parkeerplek kwamen bij het wegrijden, toch? “Ik hou het erop dat je dat op de volautomatische piloot hebt gedaan, dat je je dat niet meer herinnert,” zeg ik. Maar Gijs weet 99% zeker van niet…

Bij Lelystad staan we even in de file voor de brug. Over de brug draaien we rechtsom het parkeerterrein op, eindelijk lunch. Voor de gein check ik het achterwiel en schiet in de lach. Natuurlijk zit de dop veilig en wel op het wiel. Kon niet missen.

Thuis schijnt de zon. Kampeerspul is snel weggewerkt. Morgen weer een nieuwe dag.


The saga continues.

Bij die plensbui op de terugweg uit Limburg zwommen we letterlijk de Wijkertunnel in. Eindelijk zijn we het erover eens dat er, vóórdat we hier inderdaad mee naar Frankrijk willen, nieuwe voorbanden om moeten komen. Ik hou niet van het woord “moeten”, maar in dit geval maak ik een uitzondering. Op een winderige dinsdagavond rijden we met de voorwielen in de kofferbak van de Captur naar het magazijn van de ID/DS Club in Tull en ’t Waal waar we onder een regenboog arriveren. De bui is net voorbij getrokken.

Men rekende al op ons. Met twee man sterk duwen en trekken ze de oude banden van de velgen, verwonderd dat er geen binnenband in zit. Nieuwe banden, ditmaal echte Michelins mét binnenband, worden door de twee heren erom geplooid en daarna worden de wielen gebalanceerd. De twee afgesleten banden nemen we mee om zelf naar de stort af te voeren.

Tijdens het opmaken van de rekening somt Gijs allerlei items van de to-do lijst op. Een stroom van informatie over de stoelen, de bandenspanning voor en achter, welke radiatorkachelkraan en zo nog het één en ander vliegt mijn ene oor in en het andere uit. Als Gijs het maar onthoudt.

Omhuld door de stank van nieuw rubber rijden we in het licht van de zon die ondergaat in een uurtje terug naar huis. Woensdagavond zet Gijs de nieuwe banden eronder. Na dit snelle klusje heeft hij eindelijk een avondje vrij.

Een goeie gebruikte kachelkraan is lastig te krijgen, en nieuw is erg duur. Het advies is een kogelkraan tussen de waterslang van kachelradiator te zetten zodat de toevoer van warme water open of dicht gezet kan worden. Helaas heeft het magazijn die niet, via internet is zo’n kraan echter snel besteld. In mum van tijd is het kraantje in de slang bevestigd, nu kan de verwarming helemaal dicht gedraaid worden en geen warme lucht blijft uitstoten. Wat ’s zomers wel zo lekker is.

kraantje > kraantje dicht > kraantje open.

In mijn vorige verhaal vertelde ik dat het rubber van de vooruit in de bovenhoeken bleef wijken. Toen Gijs dat noemde bij het ID/DS Clubmagazijn zei men daarop: “Je had beter een origineel rubber kunnen nemen (nb: alleen bij de vereniging te krijgen)!” Mijn reactie was vanzelfsprekend: “Dat raam gaat er NIET MEER UIT!” Gijs beaamde dat, die voorruit gaat er de komende 50 jaar liever niet meer uit. Laten we thuis nou een stuk van een dikke rubberen mat hebben liggen. Gijs snijdt er met één van mijn beste Xenos-tomatenmesjes een reepje uit en drukt dat tussen de sponning en het glas. Geen gat meer te zien.

rubber wijkt > rubber wijkt niet meer

Voorts de stoelen, eveneens een ergernis hoe mooi ze ook lijken. De niet-originele hoofdsteunen, die we meegeleverd kregen bij het kopen van de auto, had Gijs weliswaar bevestigd alleen duwden de ijzeren staven waarmee ze in de rugleuning vastgeprikt zaten onze rug in een vreemde houding. Dat is voor een uurtje nog overkomelijk, bij lange ritten echter niet aan te raden. Je krijgt geheid last van je rug. Die hoofdsteunen gaan er weer uit, ook al is dat wat minder veilig. De fauteuils zijn so wie so erg slap en doorgezakt, ze bieden weinig tot geen steun. Gijs probeert de veren strakker te trekken met behulp van tie-wraps. Het helpt niet veel. Daar is op korte termijn echter even niets aan te doen. Er moet tenslotte iets op het to-do lijstje blijven staan. We gaan kijken of we via één Citroënonderdelen leveranciers aan nieuw schuimrubber kunnen komen om de vulling te vervangen door vers en hopelijk steviger materiaal.

Een handgreep voor boven mijn deur, om mij toch íets van houvast te bieden, is iets lastiger te bevestigen dan in de Dyane. Gijs buigt twee strookjes rvs om tot beugeltjes waar hij de handgreep aan schroeft waarna hij de beugeltjes tussen de binnen-dakrand en het binnen-dakrand-rubber klemt. Voilá, ik heb een handgreep. Nu alleen die stoelen nog en, voor de vakantie in elk geval, de achterruit en de achterzijruiten van zonne-folie voorzien zodat Ravi en de koelkast niet pal in de zon zitten. Dat kan gelukkig zonder de hele ruit eruit te hoeven pakken.

Voor nu zijn we geloof ik wel klaar…


 

Categorieën: ThuisTags:

Er is ook altijd wat met die oude auto’s. Na de 4000 kilometervakantie met de Dyane is nu de Snoek aan de beurt om mee aan het werk te gaan.
Ik ergerde me al heel lang aan de versleten en gedraaide gordels, het metaal van de ouderwetse vliegtuig-sluiting brandde bij felle zon altijd vreselijk op mijn onderarm. Door moderne DS gordels met die voor een 2CV te combineren, hebben we nu goed werkende riemen. Het onderste stuk, de sluiting, is voor de DS; de bovenkant, met het rolmechanisme en de riem, zijn voor een 2CV. Dat dat werkt als een tierelier hebben we ervaren met het weekendje-weg voor het vouwdak.

Uit die weekendtrip volgden vanzelfsprekend meer klussen. Het to-do-lijstje werd langer en langer. Bij de stortbui op de terugweg uit Limburg hebben we gemerkt dat het aan Gijs’ kant langs de voorruit lekt. De stopverf aan de onderkant, waarmee het ding vastgekit zit, is gaar als boter. Gijs heeft allang andere pasta klaar liggen, het was er alleen nog niet van gekomen. Als hij de oude kit ertussen vandaan peutert komt de hele voorruit los en nu blijkt dat het boven-rubber totaal verhard is. Oftewel, het blijft niet bij simpel wat kit vervangen. Nee, de hele voorruit gaat eruit, nieuwe rubbers, nieuwe stopverf…

Was het maar zo simpel.

De roest op de metalen rand onder het raam wordt verwijderd en een laag anti-roestmiddel aangebracht. Nu die ruit los ligt, willen we er graag een gekleurde band op, een soort zonnebril. Gijs bestelt een bruine, dat lijkt me mooi kleuren bij het interieur van de auto. Omdat het raam gebogen is, zal het folie so wie so in vorm gesneden moeten worden. Een dik uur later komt Gijs me halen: “Kom eens kijken, ik vind het veel te donker. Of ben ik nou gek?” Het was een lange dag, inmiddels is het 10 uur ’s avonds, dus ik hou die optie open. Tot ik in de hal naar het raam kijk. Het folie zit er keurig op, het lijkt alleen net van dat bruine verhuisdozen-tape. Geen gezicht. Het is niet doorschijnend, het maakt vooral het panorama-uitzicht smaller. Rats-rats, het folie is er sneller af dan dat het erop zat. We geven niet zo snel op, een ander, grijs folie wordt besteld.

Afijn, dat folie arriveert. Ziet er goed uit. Gijs en Casper gaan ermee aan de slag. Gijs had al een mal gemaakt van een dunne plaat hout om mooi langs te kunnen snijden. Als het folie op die manier is afgesneden, wordt het met een hoop geklieder met een zeep en water mengsel op de ruit aangebracht. De volgende dag blijkt dat het niet mooi genoeg is opgedroogd, tenminste: Gijs is niet tevreden. Gefrustreerd rukt hij ook deze folie eraf. In ben bang dat hij het voor gezien houdt.

Gelukkig is er genoeg folie over, we proberen het nog één keer. Nu aan de binnenzijde van het raam. In plaats van de bult fabriceren we nu een kulekie in de kussens waar de ruit in komt te liggen. Gijs pakt wederom de plantenspuit en kliedert de boel goed nat. Samen frutten we net zo lang met het folie tot het goed gepositioneerd is waarna Gijs met een rakel (een zacht soort raamwissertje) het overtollige vocht eronder uit wist. De nu holle kromming van de ruit maakt het lastig, het folie trekt steeds strak en blijft zodoende niet plakken in de holte. Ik haal mijn föhntje. Als het folie verwarmd wordt is het makkelijker in vorm te drukken. Het gaat langzaam, maar het lijkt er goed uit te zien. Wat mij betreft in elk geval. En zo niet dan toch. We laten de ruit een extra dag rusten en drogen.

Het moment is daar, het glas moet weer op zijn plek gezet worden. Voorzichtig dragen Gijs en Casper de ruit van de hal waar de operatie plaatsvond naar onze eigen box. Ik bekijk het met angstige ogen. Doodeng. Gelukkig gaat het allemaal goed waarna het getob, met het nieuwe bovenste rubber en de boel op zijn plaats drukken, begint. Met vereende krachten schuiven we het glas steeds een beetje verder omhoog in het rubber en plooien we dat profiel om de bovendorpel. In de hoeken blijft het wijken, we hopen dat dat een kwestie van settelen is. Casper en ik houden de ruit op zijn plaats, Gijs wurmt strategische balkjes eronder om het glas op zijn plek te houden.

Dan moet er een soort voegpasta onder gefrut worden, letterlijk. Een soort stopverfachtige substantie, strip-calk, in dunne reepjes dat je als een soort kneedgum tussen het glas en de sponning duwt. De volgende dag komt Gijs’ broer helpen om de onderste beugel, eveneens in de verse antiroest, en het onder-rubber te plaatsen. Sjonge, ik dacht dat de Dyane-voorruit ingewikkeld was, maar dit is echt een gebed zonder end.

Ten langen leste zit de boel op zijn plek en vast. De motorkap kan er weer op en de ruitenwissers worden terug op hun asjes bevestigd. De achteruitkijkspiegel moest er noodgedwongen af, deze wordt eveneens op zijn plek geplakt. Met een rondje door het oude land en de Zuiderzeedijk, met foto’s door het raam en uit het dak, ronden we deze operatie af.

Al met al zijn we wel 1,30 Franse francs rijker geworden, muntjes die ooit in de jaren 80 van het dashboard gegleden zijn.

Wordt vervolgd vrees ik, de lijst is nog lang.