Wat nou weer? Vanmorgen kreeg ik niets te eten, ik moest heel kort aan de riem lopen en alleen maar mijn dingen doen en dan gauw weer naar binnen. Terwijl het niet regent. Terwijl het overal zo lekker naar kattenpoep ruikt en er zoveel te snaaien valt in de struiken. Ik mag ook niks.

Nu zit ik dan in die auto waar ik een hekel aan heb. Niet in dat ronkende koekblik helaas, die rijdt wel lekker. Gelukkig maar tien minuutjes, dat hou ik wel vol. Als ik eruit spring word ik subiet aan een kort lijntje mee naar binnen getroond. Daar is het een chaos, iets met computers die niet doen wat ze willen. Zijn net honden, die computers. Alleen blaffen ze meestal niet. Ik wel, en hard ook. Ze zullen weten dat ik er ben.

Mooi, ik ben niet zwaarder geworden dus kom maar door met die snoepjes. Niet? Nee, ik word hoppetee op tafel getild. Flauwekul. Ja, ze hangen er nog wel degelijk, blijf af mens! Dat zijn míjn balletjes! Dan wordt mijn voorpoot stijf vastgehouden en duwen ze er een flinke naald in. In mijn poot dus. Ik geef geen krimp, dat gun ik ze niet. Ik pak ze later wel terug. Eerst lekker maffen.

Als ik wakker word schrijnt en prikt mijn achteronderkant en om mijn kop zit een ondoorzichtig plastic gevaarte. Ho! Wa’s dat? Knal! Boem! Ja jongens, zo kan ik toch niet lopen? Bots! Dat was de drempel. Ze lachen, zo niet eerlijk! Help me liever even! Moet ik plassen van ze, ja dag, mooi niet dus hè. Dat zie ik misschien thuis wel weer. Als ik zin heb.

Thuis blijf ik stokstijf in de kamer zitten, naar de kast staren. Ik verzet geen poot. Ik kijk met mijn neus namelijk. Ik lees alle brieven die door andere honden in het gras zijn achtergelaten. Mijn neus vertelt me waar ik mijn voeten kan neerzetten. Ik duik eerst met mijn snuit in de bosjes of ik ergens veilig kan zitten of mijn poot op kan tillen. Als ik dat nu doe, heb ik pats! allemaal takken in mijn gezicht. Dan doe ik dus maar helemaal niks. Ze voeren me maar met de hand en laten me maar uit de fles drinken, laten zíj alle moeite maar moeten doen, ik doe niks. Kom op zeg, ik schrik me telkens een hartverknettering als ik weer ergens tegenaan loop. Laat mij even lekker zielig zitten wezen ja.

Nee, ik wil niet drinken. Nee, ik wil niet plassen. Nee, ik wil niet poepen. Ik wil helemaal niks. Eten, ja dat kan er altijd wel in maar ik kan niet bij mijn bak. Lekker liggen lukt al helemaal niet met dat ding om mijn hoofd. Wat ben ik ongelooflijk zielig. De hele dag ben ik aan het hijgen, piepen en jammeren, ze wordt er radeloos van. Hoe krijg je je mens gek. Doe zielig. Zo pathetisch mogelijk, zo dramatisch als je kunt.

Zo modderen we een paar dagen door. Het went niet. Kan niet langs de bank schurken. Kan niet op de bank springen. Ik mag niet knauwen, krabbelen of likken. Met mijn kont over de grond schuren kan ik proberen, maar dat hebben ze snel genoeg door dus lukt ook niet. Zodra ze de kap even afnemen om te kunnen borstelen duik ik op slag met mijn snuit tussen mijn achterbenen. Hou me maar eens tegen. Ze moeten me echt in de houdgreep houden wil ik opgeven.

Toch weet ik op een avond dat ze weg zijn op de bank te springen, met lampenkap en al. Vraag me niet hoe. Ze begrijpen nu wel hoe erg ik mijn bank mis. Na een paar dagen laten ze het rotding overdag af, zodat ik eindelijk lekker kan liggen. Ik slaap de hele dag door, ’s nachts lukt me dat niet met dat plastic geval om.

“Het duurt nog maar een paar dagen” proberen ze me gerust te stellen. Heb je enig idee hoe lang dat duurt, ‘een paar dagen’ met oogkleppen op? Wacht maar jongens, wacht maar tot die kap definitief van mijn hoofd is en de kriebel en jeuk is verdwenen. Ik zal je krijgen! Mijn wraak zal zoet en ijskoud geserveerd worden.