Dat is hoe mijn vriendin Eleni het zou noemen, een stapel ouwe stenen. Ze zijn hier nou eenmaal, waarom zouden we ze dan niet bezoeken?
De Janustempel nabij Autun steekt in leeg landschap dreigend omhoog, je rijdt er zo naartoe. Deze Temple de Janus dateert nog van vóór onze jaartelling. Van origine was het een Gallische tempel ter ere van één of andere godheid, vermoedelijk Janus maar zeker weten doet niemand dat. Het zijn imposante muren maar veel meer dan dat is er niet te zien. Veel wordt er aan de verbeelding overgelaten.





We rijden door naar het amfitheater in de stad. Gebouwd in de 1e eeuw na Chr. Het moet immens geweest zijn, met een doorsnede van 148 meter en plek voor zo’n 15.000 toeschouwers één van de grootste Romeinse theaters. In de 20e eeuw is een gedeelte gerestaureerd, er resteren wat banken, een geïmproviseerd podium waar ’s zomers concerten en voorstellingen worden gegeven en een ren-/atletiekbaan daarachter. Niet te vergelijken met het theater in Nîmes of Rome, maar hé, ik sta solo op het podium en doe mijn Yasmin-act. Eeuwige roem is mijn deel.





Tenslotte volgen we de bordjes naar de Porte d’Arroux. Een goed bewaarde stadspoort in de vestingmuur die rondom de hele stad Augustodonum liep. Links en rechts twee smalle poorten voor voetgangers, in het midden twee grote doorgangen voor voertuigen. Bijzonder toch, om daar met je antieke Dyaantje en je eigen Idéfix doorheen te karren?



De volgende dag bezoeken we Bibracte. Deze stad was al lang voor de jaartelling bewoond. In de strategisch op een heuvel gelegen, dubbel versterkte, schier onneembare vesting werden de troepen verzameld om te strijden tegen de Romeinse overheersers. Boeren konden zich achter de wallen terugtrekken wanneer de grond hen daarbuiten te heet onder de voeten werd. Toen keizer Augustus zo’n 2000 jaar geleden uiteindelijk zijn ding deed, werd Bibracte verlaten en trokken de inwoners naar Augustodonum, Autun dus. Tot zover de droge feitjes.
Het museum laten we links liggen, we rijden direct naar boven met de eend in zijn één. Op de heuveltop weids, ietwat dampig uitzicht met het beukenbos als ruggensteun. Een prettige plek om te verpozen. Ik adem diep in. Lucht. Niets. Ik snuif. Atmosfeer. Niets. Zonder geur, betekenisloos. Ik kan snuiven tot ik een ons weeg. Een gemis, dank aan corona. “Een griepje.” Me neus.







Laten we verder dwalen. Verende bospaden, beukennootjesbolsters in mijn sandalen. Natuurlijk heb ik stom genoeg niet mijn wandelschoenen aangedaan. Ravi loopt -heel goed of helemaal niet- met Gijs mee terwijl ik foto’s maak.
De nogal Franse bewegwijzering zorgt ervoor dat we slechts op goed geluk bij een aantal sites terecht komen. Opgravingen die al dan niet gereconstrueerd zijn of waar nog werk in uitvoering is. We zien een grote villa annex stoeterij, een bron met vijvers die zorg droeg voor de hele waterhuishouding in de stad, overblijfselen van een Gallo-Romeinse basilica en verbazen ons om een compleet gerestaureerd waterbassin midden op de weg. Vandaag verdwalen we met onze Ravidéfix heel aangenaam door het mysterie der historie. A bunch of old rocks indeed.













