Nadat we al een paar testrondjes hebben gereden, proefritjes om te kijken of ik niet wagenziek zou worden of angstig voor het eendengeluid zou zijn, gaan ze vandaag voor het eerst dit jaar proberen met open dak te rijden. So far so good, dus dit moet me ook lukken.
Koud hebben we het niet zonder dak, de verwarming loeit lustig. Op goed geluk zigzaggen ze van hot naar her. Nieuwsgierig sta ik rechtop door de achterruit te koekeloeren. Statige landgoederen, rammelende klinkerstraatjes, gezellige lammetjes om naar te kijken. Niet schrikken: ik zit echt wel vast aan een tuigje in mijn mand, ik zal niet uit de wagen geslingerd worden. Mijn lange vacht waait gestroomlijnd langs mijn lijf, ineens ben ik een windhond.
In sneltreinvaart ruik ik duizenden geurtjes, teveel om bij te houden, doodmoe word ik ervan. Ik moet ook erg wennen aan die wind en herrie en de zon op mijn kop, maar ik zal niet mopperen. Daarvoor maakt die auto toch teveel lawaai.
Bij de vuurtoren stoppen ze even om me uit te laten. Kijk mij nou eens parmantig zitten in m’n mandje op de achterbank. Even de benen strekken op de hoge dijk, sjonge, ik waai van mijn sokken! Het wordt kil, de middag loopt op zijn end. Het dak draaien ze half (of is het driekwart?) dicht. Met nog meer kabaal maar minder koude wind. Dat is beter. Beessie en ik ruiken de stal.
Halfdoof geknetterd en flink in de war gewaaid ben ik weer een ervaring rijker. Best leuk zo’n tochtje.




