Dat was me een onrustig nachtje! Die wind die het glas in de sponningen deed rammelen, die boze wolven die door de schoorsteen loeiden terwijl de regenbuien tegen de ramen kletterden… wat een herrie om het huis, wat een kabaal!
Eindelijk wordt het weer licht. Als ik wakker word, moet ik natuurlijk erg nodig plassen. Hij zet me al bibberend op het gras waar ik mijn behoefte kan doen. Ik knal bijna zijwaarts tegen het tuinhekje aan, bladeren fladderen om mijn oren en de kraaien krijsen op de orkaan. Gauw-gauw weer naar binnen.
Ze zegt: ‘Kom, we gaan lopen, kop in de wind, lekker uitwaaien’. Het is maar wat je lekker noemt. Ik zie geen bal met mijn haar voor mijn ogen, mijn oren wapperen alle kanten op en mijn neus krijgt een wirwar van vliegende luchtjes te verduren. Het zand van de stratenmakers scrubt mijn zijdezachte biotex-vacht. Zij krijgt een ruk van de riem als ik van de stoep af waai. Hoe kan ik nou netjes ‘naast’ lopen? Zij ligt in een deuk en vindt het allemaal reuze grappig. Dat is het ook wel een beetje maar we worden er wel koud van.





Thuis plof ik uitgeput in mijn bed, even bijkomen en relaxen hoor. Haar voeten warmen op voor de open haard. Vreselijk vermoeiend, zo’n storm.

