Drie weken lang heeft de Dyane perfect gereden. Oké, we hebben wat regen gehad onderweg en vandaag, de laatste dag van de terugweg, was dat nog wat erger. Het wegdek was soms waardeloos maar we reden en vonden alles, zoals de ontmoeting vanmorgen, nog steeds leuk.








En toen
gebeurde er
dit.

Met een grote explosie klapt de voorruit aan diggelen. Dit zijn de diggelen.
Een steen, KLABAM! en we zien niks meer. Op gevoel schuift Gijs op naar de vluchtstrook en een tel later komen alle scherven naar binnen. Voordeel: je ziet weer wat en de ruit beslaat niet meer. Nadeel: de splinters zijn vlijmscherp en zitten overal. De regen heeft vrij spel. Verkrampt blijft Gijs het stuur vasthouden en ik duw mijn voet naar voren alsof ik een rempedaal intrap. Totaal verstijfd blijven we zitten, in shock. Wat gebeurde er? Wat, wat? En direct daarop: en nu? Ik sta strak van de schrik, mijn tranen van onbegrip, machteloosheid, woede, angst, verdriet strijden om voorrang.
Het is vrijdagmiddag. We staan langs een driebaanssnelweg, in de spits van Brussel naar Antwerpen. Terwijl we juist dáár of all places niet wilden stoppen. Denk vooral niet dat er iemand komt informeren, er komt geen politie langs, laat staan verkeersregelaars om een baan af te zetten zoals in Nederland rond de grote steden te doen gebruikelijk is. Het zware verkeer dendert met veel kabaal langs ons heen.
De ANWB stuurt ons door naar de verzekering. Hoezo ‘dit is geen pech, meneer’. Hoeveel méér moet er gebeuren voor iets ‘pech’ heet? Nee, dit is een ‘ongeval’ en daar is de verzekering voor. Die reageert snel op ons telefoontje, na twee minuten worden we teruggebeld dat er een Belgische sleper ons hier komt weghalen en bij de grens zal neerzetten, waarna een Nederlands bergingsbedrijf de auto en het karretje daar komt ophalen. Wij zouden dan met de trein naar huis moeten kunnen komen.
Na wat een eeuwigheid lijkt arriveert de sleepdienst. Vlaams, maar de beste man spreekt alleen Frans met een (koeter)Waals accent. Hij begrijpt niet wat er is afgesproken, heeft niet de goeie stekker om onze aanhanger te mogen trekken en snapt er in het geheel niets van. Uiteindelijk zitten we in de cabine, Dyane achterop en de kar aan de trekhaak. Zonder verlichting, maar dat is dan niet anders. Vele telefoontjes later is meneer akkoord en zijn we op weg naar de grens.
Inmiddels heeft Gijs zijn broer te pakken gekregen. De lieverd stapt direct in zijn auto en begint aan de 180 kilometer naar Hazeldonk. Zijn auto heeft een trekhaak, zodat we het karretje mee naar huis kunnen nemen.
Bij de parkeerplaats op Hazeldonk-Oost worden we uitgeladen. Onder de pui van een seizoensarbeidershotel overleggen we wat we straks mee willen nemen uit de auto. De beheerder ziet ons kleumen en noodt ons binnen om op te warmen terwijl we op sleepwagen wachten. Met ons hebben en houden druipen we de lobby binnen. Hier brandt de kachel en staat een kop hete thee onmiddellijk voor ons neus. Gijs loopt nog vijf keer heen en weer, hij wordt natter en natter. De tent, ja de tent moet ook mee want die hebben we drie dagen geleden drijfnat ingepakt en zouden we thuis laten drogen.
Een halfuur later verschijnt de hulpdienst. De man is erg begaan met ons autootje en belooft hem binnen te zullen stallen, bij de verwarming zodat hij snel kan opdrogen. Volgende week zal hij thuis gebracht worden. Karretje blijft in de regen heel alleen achter op de parkeerplaats.
Snel daarop arriveert superzwager en worden we naar huis gebracht. Daar kunnen we in alle rust bijkomen.
Ja natuurlijk:
– Gelukkig: dat we zelf, op de schrik na, ongedeerd zijn.
– Mazzel: dat we rechts reden en direct de dubbele vluchtstrook op konden glijden.
– Blij: dat het op de terugweg gebeurde en we drie fantastische, vrije weken beleefd hebben.
– Zo fijn: dat de hulpdiensten vlot in actie kwamen en de schuilplaats en warme thee zo hartelijk geboden werden.
– Dankbaar: dat Gijs’ broer ons en de kar helemaal in Hazeldonk ophaalde en snel en veilig thuis bracht. Dankjewel lieve zwager!
– Ik voor mij ben het allerblijst dat Gijs zoals altijd de rust zelve bleef, mij kalmeerde en ervoor zorgde dat het allemaal goed kwam.
Maar dat we het allebei ondanks dat alles verschrikkelijk vinden dat onze arme Dyane dit overkwam, spreekt voor zich.
Ons trouwe vehikel, met een groot gat in zijn hoofd, weggesleept op een gele truck, de kar eenzaam in de regen achterlatend. Het is een beeld dat me lang bij zal blijven.









