“It was the best of times, it was the worst of times, it was the age of wisdom, it was the age of foolishness, […]”
Charles Dickens kon tweehonderd jaar geleden niet voorzien hoe toepasselijk zijn openingswoorden uit A tale of two cities zouden zijn.
De eerste alinea uit 1859, ruim geïnterpreteerd naar het jaar 2020:
Het zijn de beste tijden voor het milieu, de slechtste tijden voor de economie;
wijsheid gebiedt binnenblijven, dwaasheid leidt tot hamsteren;
in geloof kunnen mensen zich verbinden terwijl ongeloof de struisvogels voedt;
het licht van de zonnigste dagen schijnt in duister huis- en tuinarrest;
de lentewarmte biedt hoop tijdens de winterkoude eenzaamheidwanhoop;
alle kansen liggen open vóór ons, een leegte strekt zich voor ons uit;
en allemaal gaan we naar de hemel, eenieder volgt zijn eigen weg –
De krankzinnigheid slaat toe. Wat moet een mens in vredesnaam met al dat toiletpapier? Of erger: waarom worden er in Amerika nota bene wápens gehamsterd? Dat er mensen zijn die de situatie als ‘oorlog’ betitelen, wil toch niet zeggen dat we dat virus met duizend bommen en granaten kunnen uitdrijven?
Tegenstrijdigheden worden zichtbaar. Ondanks afstand en contactverbod is de saamhorigheid groter dan ooit. In de grauwe werkelijkheid biedt de zon verlichting, bloemen komen boven de grond en zorgen voor kleur. De fruitbomen staan in bloei en wemelen van de bijen zonder dat ze door gif weggevaagd worden. De vogels zijn stoïcijns hun nesten aan het bouwen. De lucht is boven Nederland de laatste honderd jaar nog nooit zo blauw geweest zonder de vervuiling van het vliegverkeer. 100 Kilometer per uur rijden is ineens geen probleem meer op lege snelwegen. Was gezicht-bedekkende kleding voorheen een discussiepunt, nu leven creatievelingen zich uit op het produceren van mondkapjes. Zo flexibel zijn mensen.
Humor houdt ons op de been.
Een vooruitziende blik, de Loesje-kalender, week 12: “kunnen we nu even ophouden met al dat gedeel.”
Sterker nog, in de weken die volgen lees ik nog meer van zulke Loesjes. Een beetje wrang soms, maar vreemd genoeg toepasselijk. De agenda zelf blijft angstvallig leeg.
Men vraagt zich af hoe lang deze situatie gaat of kan duren. De mensen in eenzaamheid, in een verzorgings- of verpleegtehuis, hoe lang kunnen zij dat aan zonder weg te kwijnen? Hoe lang trekt de algemene economie dit en hoe zal het er strax uitzien? De winkeliers, de horeca, de kappers, zelfstandige pedicures en noem ze maar op, hoe lang kunnen deze de verplichte sluiting financieel dragen? Hoe lang kun je in quarantaine op driehoog-achter zitten zonder gek te worden?
Dichter bij huis: hoe lang kan het bedrijf deze situatie aan? Wat gaat er met de banen gebeuren? Hoe pakt het uit voor ons, voor de kinderen, de familie? Geen idee. Allemaal vragen, 100.000 mogelijke uitkomsten. Het enige waar we zeker van zijn is dat we nergens zeker van zijn. Alles is koffiedik kijken.
Wat er morgen gebeuren kan, weten we niet. Het enige wat nog belangrijk is, is nu. Wat er nu gebeurt hebben we nog enigszins in de hand. Heel mindful.
“It was the best of times, it was the worst of times, it was the age of wisdom, it was the age of foolishness, it was the epoch of belief, it was the epoch of incredulity, it was the season of Light, it was the season of Darkness, it was the spring of hope, it was the winter of despair, we had everything before us, we had nothing before us, we were all going direct to Heaven, we were all going direct the other way – In short, the period was so far like the present period, that some of its noisiest authorities insisted on its being received, for good or for evil, in the superlative degree of comparison only.”
A tale of two cities © 1859, Charles Dickens, All the Year Round. A Weekly Journal.
Vrij vertaald:
“Het waren de beste tijden, het waren de slechtste tijden, het was de eeuw van wijsheid, het was de eeuw van dwaasheid, het was de tijd van geloof, het was de tijd van ongeloof, het was het seizoen van licht, het was het seizoen van duisternis, het was de lente van hoop, het was de winter van wanhoop, we hadden alles voor ons, we hadden niets voor ons, we gingen allemaal rechtstreeks naar de hemel, we gingen allemaal de andere kant op – Kortom, het tijdperk leek zozeer op de tegenwoordige, dat enkele van de luidruchtigste autoriteiten erop stonden dat deze, in goed of in slecht opzicht, slechts in de overtreffende trap van vergelijking kon worden beschouwd.”