Ken je dat? Je wilt iets repareren, haalt een dingetje los en dan blijkt dat het dangetje erachter ook wel opgelapt mag worden en het dongetje eronder helemaal verrot is…. Klinkt bekend?
Probeer dan een oldtimertje van blik en karton op te knappen. De klep gaat omhoog en dan blijkt een slangetje lek te zijn, het boutje van de tank zit zonder schroefdraad en het bobientje is verroest. De motor gaat los, de afzonderlijke onderdelen worden zoveel mogelijk zelf gestraald, opgelapt en gespoten. De spatborden liggen los op het dak te wachten tot ook zij onderhanden genomen kunnen worden.
Draadwerk en stukjes plaatwerk, doppen en andere onderdelen liggen in min of meer onttakelde toestand in de werkkamer, in de bijkeuken, op het aanrecht en in de vensterbank. De olietanks staan op de verwarming anders is het niet vloeibaar genoeg. Work-in-progress slingert door het hele huis.
Nu moet vooreerst die bout van de olietank, waar een nieuwe bus voor gedraaid is, bevestigd worden. Hiervoor moet het autootje met behulp van een grasmaaier naar de brug gesleept worden. Achterstevoren gaat het sleepje door de straat het hoekje om naar de hal. Het is geen gezicht, maar niemand die erop let. Hier op het dorp vinden ze niet gauw iets gek.
Stukje bij beetje wordt de Dyane weer in elkaar gezet. De spatborden en zijkanten worden gelast en gesoldeerd. Gaten dicht-geplamuurd. Het stinkt als de hel, langer dan twee minuten in de garage en je bent knetter-stoned.
Het lijkt net toveren. Een, in mijn ogen complex, stuk machinerie uit elkaar halen en na opkalefateren weer in elkaar zetten, zonder dat er schroefjes en ringetjes overblijven. Sterker nog, de motor zal uiteindelijk weer gaan lopen, als een zonnetje. Maar voorlopig staat het autootje nog in stukjes en delen verspreid over twee garages, de bijkeuken, keuken en werkkamer.
In maart moet ons Dyaantje weer rijden. De eerste 1000 kilometer niet harder dan 80 km/u. Dat wordt doorbijten als we in juni ermee naar Zuid-Frankrijk willen…
PS: Vergeef me al die verkleinwoorden. Onze Dyane wordt door ons gekoesterd, vertroeteld en betutteld. En was het niet een carnavalslied, ooit? Achter de lopende band met z’n schroefje en z’n boutje en z’n nippeltje…? Nou dan. (André van Duin, 1985)