Winkelende vriendinnen onder elkaar, bult hier, rolletje daar. Onderkin, rimpels, buik, teveel of te weinig boezem, te kort, te lang. Bikkelharde, glasheldere spiegels kijken je aan tijdens het kleding passen, maar wijzelf zijn voor onszelf nog veel meedogenlozer.
Als ik ’s avonds de mascara van mijn ogen haal, bekijk ik in de reflectie onderwijl de striemen die mijn beha hebben achtergelaten. Moet ik afvallen? Sporten? Daas word ik van mijn eigen gedachten, ik ben moe, droom weg.
Over mijn spiegelbeeld heen schuift plots een portret, door een fotograaf gezien. Je kent ze wel, die beroemde loepzuivere foto’s uit de National Geografic. Zwart-wit of in kleur, tot op de pixel nauwkeurig. Die foto’s prachtig, wat een karakter spreekt er uit zo’n portret, zo’n volk misschien wel. Borsten als theezakjes, dikke buiken, groeven, rimpels, onderkinnen, armkwabben, zwarte tanden: waanzinnig mooi! De ogen spreken tegen je. De mens. Wat een fantastisch mens moet dat zijn op die plaat, met haar drie tanden, vijf piekharen en een miljoen rimpels. Geweldig.
Ik kijk in de spiegel. Onderkin: check. Grijs puin-haar: check. Zwembandje: dubbelcheck. Vlekken en pukkels: check. Buik: check. Wallen onder de ogen: check.
Zet een foto van mij in de Nat Geo en men zal denken: wat een geweldig mooi mens moet dat zijn.