Een bloedhekel heb ik aan paskamers met helverlichte spiegels die me bruut elke oneffenheid in mijn gezicht smijten. Pas als ik echt ‘moet’ shoppen, als ik in uiterste kledingnood verkeer of dringend nog meer schoenen nodig denk te hebben, dan pas zet ik mij ertoe de knop om te draaien en ‘gezellig te gaan stadten’. Winkelen voor ‘gepaste kledij’ in plaats van mijn slobbertrui en verwassen spijkerbroek.
Gelukkig is daar mijn vriendin. We hebben samen acht maanden achterstallig contact bij te praten, levens door te spreken, moed te vergaren en in te spreken, kleren te keuren en te twijfelen, te lachen, te peinzen. Dan vliegt de dag, met zo’n vriendin naast je.
De eerste broek valt al mee. Zó dat ik denk: ‘dat kontje heeft er weleens erger uitgezien’. Dat geeft de burger moed. Ik pas een bloesje wat ik nooit aan zou trekken, maar het zit lekker. Eén bloesje worden er twee. We zijn net pas begonnen en het beest gaat nu al los.
Stapelverliefd val ik voor een paar enkellaarsjes met allerlei kleurtjes. Helemaal hoteldebotel. Mijn verstand waarschuwt dat ik ze niet vaak zou dragen. Zwart op zwart kan wel. Dezelfde twist, maar dan verstopt.
We hebben slechts één straat gehad, er is nog meer. Ik heb alles, en meer dan genoeg. Oh, verleidingen.
Aan het eind van de middag protesteren mijn voeten, luid en pijnlijk. Mijn portemonnee krijst. Alles voor het goede doel. Om te investeren in de toekomst, moeten mijn voeten en spaarpot hun kop houden.
Eind van het liedje is dat ik blut maar zwaarbeladen de buit in huis heb. Moe, en zeer tevreden. Ik ben er klaar voor. Werken? Kom maar op.