‘We hebben nog geen vakantie gehad’. Ik geef toe, na een halfjaar Thailand klinkt dat toch wat vreemd, en op zijn minst verwend.
We gaan op pad, op naar de zuiderzon. Dit jaar echter is op alle vlakken anders dan alle voorgaande jaren… Hoe kan ik nou denken dat deze reis wel volgens het beschreven spoorboekje zal gaan?
Net voorbij Brussel -tot zover gaat het goed- word ik al een andere route op gedirigeerd. De routeplanner denkt er ook zo over. Bon, dan volgen we die wel. Via wat dubieuze, niet-zo-snel-wegen komen we op een nog smallere B-weg. De kar hobbelt vrolijk door ieder gat mee.
Het sneeuwt blaadjes. De bomen zijn in herfstkleuren getooid, Indian Summer in België op deze landgatenweg door Boerenkoolstronkeradeel. Alwaar ik in de berm een verroest blauw vierkant bord zie liggen, met in de sterretjes-cirkel ‘France’ en ‘900 mètres’. Huh? Waar op de kaart zitten we in vredesnaam en wáár gaan we uitkomen?
Nergens een grenspaal, een lijn of een duidelijk bord. Ik krijg visioenen van een wachthuisje halverwege de dorpsstraat, met een slagboom, agenten met een kepie op hun kop en Citroëns met smokkelaars. Terug in de tijd, een film waard.
De voor ons vreemde, prachtige tolweg begint bijna direct. Doe mij nog maar een stukkie, ik rijd ‘als een malle’. Uur na uur verglijdt de weg weg. Via Reims en Troyes zullen we uiteindelijk voorbij Dijon uitkomen. Denken we.
Windmolenvelden
op de heuvels in het land:
de wind heeft vrij spel.
De akkers zijn keurig kaal-gehaald, het graan is binnen, de strobalen opgeruimd, alles is leeg. Het land is leeg, de péage is leeg, de lucht, mijn hoofd, alles is leeg. Eindeloos ver kijken over het golvende landschap. Het silhouet van een tractor op de scherpe snede van de heuvel, steekt af tegen de wijde lucht. Traag vooruit, een stip in de kringloop der eeuwigheid.
Eindelijk stuiten we op de bekende weg en passeren we Le Soleil de Langres. Even later kleurt de hemel in alle warmste kleuren geel, vlammend oranje, knallend rood. Pats-boem is het daarna nacht. De snelwegverlichting staat uit, het is echt heul donker. De paddenstoelen van Aire de Jugy? Ik heb ze niet gezien.
Het is in Lyon, zoals te doen gebruikelijk, druk, met links en rechts inhalende vrachtwagens en onverlichte auto’s. Bijzonder genoeg is de straatverlichting ook nog steeds, door de hele stad heen, uit.
We overnachten in ‘ons’ leuke hotel in Vienne. Mon Oncle, Monsieur Hulot, waardig: met de krinkels op de vloer, de muzieknoten op de muur, de schilderijtjes van jazzmusici aan de wand, de kleuren, de vrolijkheid, het opgewekte personeel. Na het ontbijt, niet te ingewikkeld, precies goed, zijn we binnen een minuut terug op de snelweg langs de Rhône. Ik zit ongelooflijk te genieten.
Afzakkend naar het zuiden wordt het steeds een graadje warmer, de lucht wat blauwer. Rijen groengrijze bollen duiden waar eerst de lavendel bloeide. Velden dorre zonnebloemen, bruin verdroogde mais. Zover het oog reikt: kaal, leeg en uitgedroogd land.
Vroeg in de middag arriveren we. Als het érgens als THUIS voelt, dan is het hier. Ik ben zo blij, stuiterend dans ik over de paadjes van de camping, mijn armen hoog, wijd de hele wereld omhelzend.
Het is bijna uitgestorven, op een paar goed-doorbakken grijze duiven na die met de caravan hun nazomer in de nazomer in Zuid-Frankrijk doorbrengen. Alle tentplekken zijn nog beschikbaar. Zo langzamerhand is de camping een huttendorp geworden, niet onze manier van ‘vakantie vieren’. Alle bungalows staan evenwel leeg, waardoor het doodstil is op onze berg. Een enkele Vlaamse Gaai krast door de rust.
De zon gaat onder. De temperatuur daalt, de lucht is licht door de -bijna- volle maan. Een eenzame krekel zaagt een sloom slaapliedje. Ik ben thuis.
Het is volle maan
de zee zingt zacht haar zilver-
glinsterende baan.