Een paar weetjes vooraf: Doi Inthanon is een natuurgebied van ruim bijna 500 vierkante kilometer, met de hoogste berg van Thailand. Een kleine 100 kilometer buiten Chiang Mai, twee uur rijden. De top van deze Himalaya uitloper is 2565 meter hoog. Er leven geen noemenswaardige grote dieren meer, we zullen er geen olifanten of tijgers tegenkomen. Wel veel vogels, groen en bloemen, watervallen, stroomversnellingen en mooie uitzichten. Althans, dat hopen we.
De berg is genoemd naar één van de laatste koningen van Chiang Mai, koning Inthawichayanon, kortweg Inthanon, na diens dood in 1897. Een koning die zich sterk maakte voor het behoud van de natuur. Zijn as blijft bewaard op de top van de berg.
Vlak onder de top zijn twee tempels gebouwd. De donkere, ‘oranje’ pagode Phra Mahathat Chedi Naphamethinidon ter ere van de 60ste verjaardag van koning Bhumibol in 1987. De andere, met een paarse gloed, Phra Mahathat Chedi Naphaphonphumisiri, is gebouwd voor de 60 verjaardag in 1992 van koningin Sirikit. Naar Thaise maatstaven gloedjenieuw dus. Het schilderijtje in de hotelkamer geeft een voorproefje.
Tot zover de droge kost.
Eenmaal uit de drukte van Chiang Mai begint de weg te stijgen, de bewolking evenredig te dalen. De heuvels hangen in de mist, de berg zelf is helemaal verdwenen. Dat belooft wat.
Vrij kort na de eerste toll gate stoppen we bij de Sirithan waterval. Zodra ik de deur van de oto open, buldert het kabaal van water, vogels en krekels me tegemoet. Een enorm lawaai. Het is niet ver tot we met een slome trap bij het platform komen. Een bordje: verboden te zwemmen. Gut wat raar nou. De rivier stort met immens geweld naar beneden van zo’n 40-50 meter hoogte.
Dat is een voordeel van het regenseizoen, er staat genoeg water in de rivieren voor spectaculaire watervallen. Het nadeel echter openbaart zich binnen vijf minuten: het water komt met bakken ook uit de lucht vallen. Gezien? Ja gezien. Oké dan, door naar boven.
Hoe verder we stijgen, hoe harder het gaat regenen en hoe dichter de mist wordt. Het water stroomt bij tijd en wijle in grote golven over de weg. Waar gelukkig weinig verkeer is. Ah, nog een voordeel van het regenseizoen: het is niet druk. We klimmen. En klimmen. Stijgen kronkelend met de weg mee nog hoger, nog verder, nog dieper de mist in.
Inmiddels hoost het als we aankomen bij de twee pagodes. Die niet te zien zijn vanaf de parking, om je suf te lachen. Foto’s van de pagodes van buitenaf en rondom zijn niet te maken, laat staan van het uitzicht.
De tuinen rondom de pagodes moeten prachtig zijn met hortensia’s, veel groen en kronkelpaadjes. Er zijn kwekerijen van onder andere rododendrons en in februari schijnt hier een soort kersenboom, de Siamese prunus, te bloeien. Gaan we onthouden voor ‘ooit’, nu is er weinig lol aan.
Ik wurm me in een regencape, Gijs trekt de zijne gelijk stuk. Hij is wel zo slim geweest zijn wandelschoenen en sokken aan te trekken, ik sop op mijn doorweekte birkies door de regen. Naar boven kunnen we met een roltrap, overdekt en makkelijk. We blijken bij de ‘paarse’ tempel uit te komen. Leuk hoor, mooi ding denk ik wel. We zien er geen barst van, de punt van het dak is door de mist niet eens te onderscheiden. Binnen moeten natuurlijk de schoenen uit en zo sta ik even later met kletsnatte voeten op een letterlijk steenkoude marmeren vloer. Gijs wacht buiten, die kijkt wel uit.
Slurp slurp slurp de trap af, uit pure balorigheid plets ik hard in de diepste plassen. Oversteken naar de ‘oranje’ stupa, waarvan de roltrap het niet doet. De harde wind staat hier pal op, het is bar en boos koud, krap 15 graden en heul veul water. Ook hier zijn we snel klaar.
Gauw de auto in, voeten afdrogen -vooruitziende blik: handdoekjes mee!- en proberen warm te wrijven. Want verwarming zit per definitie niet in Thaise auto’s.
Verder naar boven rijden we, naar de top van de berg. Op het hoogste punt van Thailand staat een weerstation en een observatorium. Uitzicht is er vast prachtig. Geen idee. De hele rit is hilarisch, wat een nattigheid, wat een mist. Wie had dit plan ook alweer bedacht, in de regentijd? Dat was ik, zei de gek. Héél gek inderdaad.
Slurp slurp slurp de trap op naar het hoogste punt. Het altaar met de as van koning Inthawichayanon staat onder het bord staat waar ik oneerbiedig breed lachend op leun. Omdat er niets op het altaartje staat en ik het bord niet kan lezen, kom ik dat pas veel later te weten.
Gauw foto’s maken en wat filmen en dan nog gauwer slurp slurp slurp weer naar beneden. Die kurken teenslippers zijn veranderd in sponzen. De belachelijke cape heeft me verder gelukkig wel redelijk droog gehouden. De twee kwartjes meer dan waard.
Halverwege de afdaling terug slaat Gijs een weggetje naar het rijstveld in, loodrecht naar beneden. Ik ben verkleumd en wil niet meer. Prompt begint het een halve minuut later opnieuw te hozen, na een paar mooie foto’s rennen we de auto weer in. Mijn inmiddels aangetrokken lange broek en vestje helpen slechts een klein beetje tegen de onderkoeling.
Dapper autootje op het steil slippende pad tussen de rijstvelden. Plankgas in zijn één omhoog dan kom je er wel. De vallei is bebouwd met een soort toeristen-bungalowpark, vast leuk om te kamperen maar nu even niet dankjewel.
Om een lange, mistige, natte terugtocht kort te maken: wat een gekke dag, wat hebben we vreselijk gelachen. Maar het uitzicht hebben we niet gezien.