Bij de rand van Bangkok rijd je een tijdje 6-baans highway kriskras door en over de stad. Het is midden op een doordeweekse dag, het verkeer krioelt van links naar rechts en omgekeerd dwars door elkaar heen en tegen elkaar in en Gijs beweegt doodkalm mee, de kant op die tomtom ons stuurt. Ik zit daarentegen al die tijd met kromme tenen. Al dat verkeer, de tuktuks, de brommers, vrachtwagens, taxi’s, bussen….

We hebben bijna de hele middag voor ons, wat gaan we doen? We lopen naar Pier 4 voor een korte tocht met de speed-ferry. Hij legt precies een halve minuut bij elke pier aan om erop en eraf te springen voordat hij weer door racet.

Bij Wat Arun, Tempel van de dageraad, stappen we af. Gebouwd rond 1782, met een toren van meer dan 80 meter hoogte in Khmer-stijl. Het hele koninklijke tempelcomplex is versierd met miljoenen kleine scherven kleurrijk Chinees porselein, dat in die tijd werd gebruikt als ballast op schepen uit China. Een fijne plek. Overal klingelende belletjes.

Ik wacht beneden terwijl de anderen de trappen opklimmen. Ik krijg een stijve nek van het naar boven turen om een foto van hen te maken op één van de boven-transen. Helaas blijken ze niet verder te mogen dan de eerste ring, ze staan alweer beneden voor ik er erg in heb. We lopen er rustig nog wat verder rond, langs de andere tempels, door de parkachtige paviljoens met de wachters.

In die korte tijd heb ik al meer Nederlanders gezien en gehoord dan al die maanden ervoor in Pattaya. Hier zijn veel Fransen, Italianen, Spanjaarden en naar verhouding veel minder Chinezen en Russen. Het valt ons op dat Bangkok, metropool, miljoenenstad, zo opgeruimd is. Het verkeer blijft een chaos maar redelijk veilig voor voetgangers, stoplichten die werken en waarvoor gestopt wordt. Er is politie op straat. Was Chiang Mai zo relaxt, zo is Bangkok immens en toch ‘normaal’, bijna Westers.

Na Wat Arun steken we met de pont over tot de pier bij het Grand Palace en Wat Phra Kaew. Die slaan we dit keer over, we zien al genoeg tempels. We willen afwisseling, variatie.

Van horen zeggen weten we dat er een leuke wijk op een kwartier lopen is, Khao San Road. Nouja, we doen er meer dan ruim een half uur over, maar met digitale hulp  vinden we uiteindelijk de Nightbazaar-achtige buurt. Gezellig inderdaad, 10.000 winkels, 200.000 verkopers die allemaal dezelfde meuk willen slijten: geweven kleurige Karen (een hill tribe uit Noord-Thailand) mutsen en armbanden, glitterdingen, houten kikkers en andere bende. Een gitaarwinkel. Jurkjes, hempjes, broeken. Je haar laten vlechten of in rasta-kapsel laten vervilten. Je kunt het zo gek niet verzinnen of het is mogelijk.

We eten een hussiemussie in één van de vele tentjes, je bestelt van alles wat en iedereen prikt wat van alle borden. Lekker en makkelijk. Als we genoeg hebben gehad, sjouwen we verder. De avond is nog jong. Door een steeg die Walking Street heet maar waar geen gogo bar te bekennen is. Wel veel meer van dezelfde souvenirs.

Weer een andere straat in. Voornamelijk voetgangersgebied, overal gaan lampjes en lampions aan, in de bars wordt de live music opgesteld, het wordt steeds drukker. We strijken ergens neer, men wil bier. De dames bestellen een cocktail.

Na een allerlaatste slenter-ronde kijke nie kope komen we bij de tuktuks uit. Want wat Yasmin in d’r kop heeft, zit niet ergens anders.

Het kost enige moeite duidelijk te maken waar we precies heen willen, maar als iedereen zich er tenslotte mee bemoeid heeft, komen we een heel end. Yasmin en ik gaan in de voorste tuktuk die een dot gas geeft en ervandoor stuift. Die van de mannen zit ons al snel in de wielen terwijl we met een noodvaart de stad doorscheuren.

De tuktuks rijden regelrecht naar het hotel. We komen heelhuids aan, totaal verwilderd, verdwaasd, verwaaid en zwart van de uitlaatgassen, maar gelachen dat we hebben!


%d bloggers liken dit: