Het stormt nou al een dag of wat behoorlijk, ik waai van mn balkon af en word er vreselijk daas van. Volgens de buurvrouw gaat nu de wind draaien en het regenseizoen echt beginnen. Hoezo, beginnen? We hebben al behoorlijk wat regen gezien….
Gisteravond zagen we vanaf het balkon de bui over zee aankomen. Glasgroen, bijna wit water en een pikzwarte lucht die steeds dichterbij kwam. Ik verwachtte elk moment een tornado-trechter te zien te krijgen. Snel naar binnen. De pui schudde in zijn voegen van de windstoten en regen.
We zijn vandaag eigenlijk aan de late kant om nog te gaan lopen, het is al zo goed als donker. Gijs kijkt bezorgd naar de lucht, we gaan wel zien hoe ver we komen. Worden we nat, dan worden we nat.
De kademuur waar we overheen lopen is doorweekt door de golven die eroverheen slaan. Er staan grote plassen op de hier en daar nog aanwezige stoep. De gaten tussen stoep en kade, die kortgeleden met puinbergen waren opgevuld, zijn weer gaten. Het puin weggeslagen door het zeewater.
Soppend op je teenslippers door plassen en rul zand is niet je dàt zullen we maar zeggen. Verderop kan ik gewoon met blote voeten over het strand lopen en kunnen mijn slippers drogen. Voorbij de vissersbootjes keren we al om. Te laat…
Het flitst. De wind trekt aan tot storm. Het spettert. Binnen no time is het windkracht 10 geworden met harde regenvlagen die we gelukkig in de rug hebben. Het zand geselt letterlijk onze benen en blote armen. Schuilen heeft geen zin meer, we zijn al doorweekt. Half strompelend lopen we zo snel mogelijk terug. In de luwte tussen twee muurtjes, wadend tot over de enkels door snelstromend water, steken we een donker steegje door naar de straat. Die is in elk geval beter verlicht en kunnen we de kikkers tenminste zien voordat we erop gaan staan.
Alleen: nu moeten we van de straat weer naar beneden naar de flat. Tussen de flats slaan wind en regen striemend in ons gezicht, ik grijp Gijs’ hand en loop blindelings, slippend in mijn slippers, achter hem aan. We zien geen hand voor ogen, de brillen zijn zout en nat. De portiers lachen ons uit.
Druipend glibberen we op de gladde tegels naar de lift. Boven kleden we ons op de galerij uit, hopend dat er niemand langs komt. We zijn tot op de huid doorweekt. Morgen mogen ze dweilen, de lift en de gang zijn een zooitje.
We hadden het kunnen weten….