’s Ochtends vroeg is het nog niet zo warm, bewolkt en mistig. Om 8 uur hangen er ter hoogte van Walking Street twintig parachutes midden op zee in de lucht, als molenpaardjes in een carrousel rondjes te zweven in een klein briesje boven het water.
Na het zondagse avontuur ga ik er nu alleen op uit. Aan het begin van Soi 16 staat een Wat, een tempel. In de hoop iets van ‘Thailand’ te beleven, wandel ik daar eens op mijn gemak naar toe. Een zwerm keurig in schooluniform gestoken jongeren zoemt rond. Om me heen kijkend kom ik erachter dat op hetzelfde terrein de Pattaya Public School is gevestigd.
De Wat zelf is helaas afgesloten. Tot zover mijn goede voornemens er meer op uit te gaan. Bij de eerste de beste poging stuit ik op een hoog gesloten hek. Een beetje ontgoocheld dwaal ik nog wat tussen de schooljeugd voordat ik Soi 16 weer naar beneden terug loop.
Na verloop van tijd zie je het vuilnis niet meer, de kapotte stoepen, de vele rupsige zwerfhonden. Ruik je het riool niet meer. De alomtegenwoordige laaghangende en zoemend sizzelende elektriciteitsdraden vallen niet meer op. Je loopt simpelweg. Je oren alleen gespitst op achteropkomende brommertjes, auto’s en dubbeldeks bussen die zich door de smalle straatjes persen.
Bij de surf en turf, ook wel smurf en turf, slurp en slurf, of andere varianten geheten, steek ik door naar het strand. En opeens valt dan mijn oog onverwacht op een authenteak Thais huis. Midden tussen de hotels en flatgebouwen toch nog een beetje Thailand.